Zoekresultaten: 834 Nederlandse woorden gevonden (beginnend met D)
Gebruikte filters:
A| B| C| D| E| F| G| H| I| J| K| L| M| N| O| P| Q| R| S| T| U| V| W| X| Y| Z| Toon/Verberg alle informatie in de uitklapmenu's
Visualiseer de resultaten
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per uitleenwoord
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per taal
|
Toon op een tijdslijn
|
-
▾ daad
[handeling]
-
▾ daalder
[zilveren munt]
-
▾ Amerikaans-Engels
dollar
[oude munt; Amerikaanse munteenheid]
datering: 1553 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: buzzard dollar; lion dollar, a Dutch coin bearing the figure of a lion; also current in New York in colonial times. pillar dollar; trade dollar; dollar-bill, -earner, -earning adj., -hunt, -hunter, -hunting n. and adj., -note; dollar area; dollar-a-year man; dollar country; dollar diplomacy; dollar gap; dollar imperialism = dollar diplomacy; dollar-mark; dollar-sign; dollar spot; dollar store; dollared a., furnished with dollars, wealthy. dollarless. dollarocracy, nonce-wd.: see -cracy. dollarship (humorously), the personality of a dollared man.
etymologie: In 16th c. daler, daller, a. LG. and early mod.Du. daler (mod.Du. daalder), = HG. taler, thaler, recorded by Alberus 1540, along with the full term Joachimstaler, lit. ‘(gulden) of Joachimsthal’ (in Bohemia), where they were coined in 1519, from a silver mine opened there in 1516 (Kluge). From LG. or HG. taken into other langs. In England before 1600 modified to dollar.
bron: Sijs 2009a (OED2; Van der Sijs 2009)
-
▾ Arabisch (MSA)
dōlār
[munteenheid van de Verenigde Staten en andere landen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Arabisch (Palestina)
dolar, dolār
[munteenheid van de Verenigde Staten en andere landen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Deens
daalder
[Nederlandse zilveren munt met een waarde van 2,5 florijn]
status: ontlening onzeker
etymologie: Fremmed2: OPRINDELSE: holl., Bang: (holl) gl. holl. sølvmønt = 2,5 fl.
bron: DSD 2003 Hårbøl 2004 Bang 1976 (Fremmed2, DSD, Bang)
-
▾ Deens
daler
†verouderd
[munt van twee Deense kroon, gebruikt van de 16e eeuw tot 1875]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk daler ¯ tysk Taler ¯ fork. for Joachimstaler egl. '(mønt) fra Joachimstal i Bøhmen' hvorfra man fik sølvet til de første dalere
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Ests
taaler
[oude munt]
-
▾ Fins
taalari
[oude munt]
<via Zweeds>
-
▾ Frans
dollar
[munteenheid van de Verenigde Staten en andere landen]
<via Amerikaans-Engels>
datering: 1730 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: mot angl. amér., du bas all. daler cf. thaler
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Fries
daalder
[zilveren munt]
-
▾ Ga
dale
[zilveren munt]
-
▾ Grieks
dolario
[munteenheid van de Verenigde Staten en andere landen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Indonesisch
dolar
[munteenheid van de Verenigde Staten en andere landen]
<via Amerikaans-Engels>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dédolarisasi = beëindiging van het gebruiken van de dollar als monetaire standaardwaarde
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Italiaans
dollaro
[munteenheid van de Verenigde Staten en andere landen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Japans
doru
[munteenheid van de Verenigde Staten en andere landen]
<via Amerikaans-Engels>
status: ontlening onzeker
etymologie: Verouderd: doruraru.Darâ (E.) is also used.
bron: Vos 1963 (Vos 1963)
-
▾ Koerdisch
dolar
[munteenheid van de Verenigde Staten en andere landen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Kroatisch
daalder
[Nederlands muntstuk, waarde 1,5 gulden (tot 1816)]
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Maltees
dolar
[munteenheid van de Verenigde Staten en andere landen]
<via Amerikaans-Engels>
status: ontlening onzeker
etymologie: daarnaast ook dollaru (pl. dollari), geleend via Italiaans
bron: Aquilina 2006 (Aquilina)
-
▾ Negerhollands
daaler
[zilveren munt]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: old 1776 ook: stuk van achten (= uitdrukking)
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Noors
daler
[oude Noorse zilveren munt, in 1875 vervangen door de kroon]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty, av ty Taler, fork. for Joachimsthaler', eg. mynt fra Joachimsthal (i Böhmen); FuT: schw. daler, holl. daalder, engl. dollar, alle über nd. daler von nhd. Taler, das wieder aus Joachimsthaler verkürzt ist.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Perzisch
dolâr
[munteenheid van de Verenigde Staten en andere landen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Sloveens
daalder
[Nederlands muntstuk, waarde 1,5 gulden (tot 1816)]
-
▾ Slowaaks
dolár
[munteenheid van de Verenigde Staten en andere landen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Sranantongo
dala
[Surinaamse en Amerikaanse munteenheid; rijksdaalder]
-
▾ Tsjechisch
dolar
[munteenheid van de Verenigde Staten en andere landen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Turks
dolar
[munteenheid van de Verenigde Staten en andere landen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Twi
dárè
[zilveren munt]
-
▾ Zweeds
daler
[oude Zweedse munt]
datering: 1534 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Amerikaans-Engels
dollar
[oude munt; Amerikaanse munteenheid]
-
▾ daar
[bijwoord van plaats]
-
▾ Berbice-Nederlands
da
[bijwoord van plaats]
-
▾ Negerhollands
dae, daar, da, dā, tā
[bijwoord van plaats]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Magens 1770: daarheen = na dae. old 1776: daar naartoe = daarnatoedjdj 1926: adima = daardoor, daarom (ouder: dadiemaak, 'dat is het wat maakt')
etymologie: dae (Magens 1770), daar, da (old 1776), da (Hesseling 1905), da, dā, tā (djdj 1926). old 1776 ook: na die plek, ontkennende vorm: em no ben da (=afwezig)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
da
[bijwoord van plaats]
-
▾ daarachter
[achter dat, achter die zaak]
-
▾ Negerhollands
daeraster
[achter dat, achter die zaak]
-
▾ Negerhollands
daeraster
[achter dat, achter die zaak]
-
▾ daarbij
[bij dat genoemde of bedoelde, bovendien]
-
▾ Negerhollands
dabie, bi die
[bij dat genoemde of bedoelde, bovendien]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: dabie (Magens 1770), bi die (old 1776)
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old 1776)
-
▾ Negerhollands
dabie, bi die
[bij dat genoemde of bedoelde, bovendien]
-
▾ daarbinnen
[aanwijzend bijwoord: versterking van binnen]
-
▾ Negerhollands
da binne
[aanwijzend bijwoord: versterking van binnen]
-
▾ Negerhollands
da binne
[aanwijzend bijwoord: versterking van binnen]
-
▾ daarboven
[aanwijzend bijwoord: versterking van boven]
-
▾ Negerhollands
da bobo
[aanwijzend bijwoord: versterking van boven]
-
▾ Negerhollands
da bobo
[aanwijzend bijwoord: versterking van boven]
-
▾ daarbuiten
[aanwijzend bijwoord: versterking van buiten]
-
▾ Negerhollands
da bittie
[aanwijzend bijwoord: versterking van buiten]
-
▾ Negerhollands
da bittie
[aanwijzend bijwoord: versterking van buiten]
-
▾ daardoor
[door dat bedoelde of genoemde]
-
▾ Negerhollands
voordoor
[door dat bedoelde of genoemde, daarvandaan]
-
▾ Negerhollands
voordoor
[door dat bedoelde of genoemde, daarvandaan]
-
▾ daarentegen
[onderschikkend voegwoord]
-
▾ Negerhollands
daartegen, tegen die
[anderzijds, daartegenover]
-
▾ Negerhollands
daartegen, tegen die
[anderzijds, daartegenover]
-
▾ daarentoe
[aanwijzend bijwoord]
-
▾ Duits
daarento
(dialect)
[aanwijzend bijwoord]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: eigenlijk alleen in de uitdrukking: dat is daarento=dat is nu eenmaal zo
etymologie: In ganz Ostfriesland bekannt.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
daarento
(dialect)
[aanwijzend bijwoord]
-
▾ daarlaten
[buiten beschouwing laten]
-
▾ Fries
dêrlitte
[buiten beschouwing laten]
-
▾ Fries
dêrlitte
[buiten beschouwing laten]
-
▾ daarmee
[onmiddellijk, aanstonds]
-
▾ Duits
damêt, damê
[onmiddellijk, aanstonds]
status: ontlening onzeker
etymologie: Heute in ganz West-Ostfriesland, aber nicht in Harlingerland, Jeverland und Oldenburg bekannt. Im SO verläuft die Wortgrenze zwischen Logabirum und Nordmoor. Meistens wird die erste Silbe betont, in Weener die zweite; auf Borkum beide Betonungen. Aus Berumbur hörte ich damêts. Forrmen ohne -t sind selten.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
damêt, damê
[onmiddellijk, aanstonds]
-
▾ daarom
[om dat genoemde of bedoelde, om die reden; echter]
-
▾ Negerhollands
(voor) daarom, daerom
[om dat genoemde of bedoelde, om die reden; echter]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: (voor) daarom (Magens 1770), daerom (Magens 1770, Hesseling 1905:199)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, Hesseling 1905: 199)
-
▾ Negerhollands
(voor) daarom, daerom
[om dat genoemde of bedoelde, om die reden; echter]
-
▾ daaromtrent
[daar ongeveer]
-
▾ Fries
dêromtrint
[daar ongeveer]
-
▾ Fries
dêromtrint
[daar ongeveer]
-
▾ daaronder
[onder dat genoemde of bedoelde]
-
▾ Negerhollands
da onder, na onder die, daeronder
[onder dat genoemde of bedoelde]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: da onder (Magens 1770), na onder die (old 1776), daeronder (Hesseling 1905:192)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905:192)
-
▾ Negerhollands
da onder, na onder die, daeronder
[onder dat genoemde of bedoelde]
-
▾ daarop
[vervolgens]
-
▾ Negerhollands
daer op
[vervolgens]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, Hesseling 1905: 236)
-
▾ Negerhollands
daer op
[vervolgens]
-
▾ daartegen
[tegen dat genoemde of bedoelde]
-
▾ Negerhollands
daerteegen, daartegen
[tegen dat genoemde of bedoelde]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: daerteegen (Magens 1770), daartegen (old 1776)
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old 1776)
-
▾ Negerhollands
daerteegen, daartegen
[tegen dat genoemde of bedoelde]
-
▾ daartoe
[tot dat genoemde of bedoelde]
-
▾ Negerhollands
daartoe
[tot dat genoemde of bedoelde]
-
▾ Negerhollands
daartoe
[tot dat genoemde of bedoelde]
-
▾ daartussen
[tussen dat genoemde of bedoelde]
-
▾ Negerhollands
daartuschen
[tussen dat genoemde of bedoelde]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: ook: tuschen die, tuschen in
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Negerhollands
daartuschen
[tussen dat genoemde of bedoelde]
-
▾ daarvan
[van dat genoemde of bedoelde]
-
▾ Negerhollands
van dae
[van dat genoemde of bedoelde]
-
▾ Negerhollands
van dae
[van dat genoemde of bedoelde]
-
▾ daarvandaan
[van dat genoemde of bedoelde vandaan; daarom]
-
▾ Duits
daarvandaan
(dialect)
[daarom]
-
▾ Negerhollands
van da
[van dat genoemde of bedoelde vandaan; daarom]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: old 1776 ook: van die plek
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Duits
daarvandaan
(dialect)
[daarom]
-
▾ daarvoor
[voor dat genoemde of bedoelde]
-
▾ Negerhollands
voor die, da voor
[voor dat genoemde of bedoelde]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: voor die (djdj 1926), da voor (Magens 1770)
bron: Magens 1770 (old 1776, Magens 1770)
-
▾ Negerhollands
voor die, da voor
[voor dat genoemde of bedoelde]
-
▾ daarzo
[daar]
-
▾ Negerhollands
dauso, daso, daeso
[daar]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Magens 1770: daarheen = na daeso
etymologie: daso, daeso (Hesseling 1905), dauso (Robertson 1989), daeso (Magens 1770)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 Robertson 1989 (Magens 1770, Hesseling 1905, Robertson 1989)
-
▾ Skepi-Nederlands
daso
[daar]
-
▾ Sranantongo
djaso, dyaso
[hier]
-
▾ Negerhollands
dauso, daso, daeso
[daar]
-
▾ daas
[insect]
-
▾ Duits
Dase, Dåse, Dåseke
(dialect)
[insect]
status: ontlening onzeker
etymologie: Teuchert p. 354, Bischoff p. 168: Zugrunde liegt mnl. daes, dase mit gleicher Bedeutung; in niederländischen Mundarten ist daas von Westflandern bis Limburg bekant.
bron: Smet 1983 Teuchert 1972 (Smet 83, Teuchert, Bischoff)
-
▾ Duits
Dase, Dåse, Dåseke
(dialect)
[insect]
-
▾ dabbelen, dabberen, dabben
[(Zuid-Nederlands) strompelen, ploeteren, wroeten]
-
▾ Engels
dabble
[spetteren, spatten; liefhebberen]
datering: 1557 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: Appears late in 16th c. Agrees in form, and in sense 2, with Du. dabbelen, var. of dabben, expl. by Plantijn as ‘pattrouiller, ou patteler de mains’ to dabble with the feet or hands, met de voet int slijck dabbelen, ‘trepiner des piedz en la fange’, to trample with the feet in the mud. In form Du. dabbelen is the frequentative of dabben: the relation of dabble and dab in Eng. is less clear.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Frans
radabler
(dialect)
[opknappen]
-
▾ Frans
dabous
(dialect)
[arbeider die een muur met een grote kwast verft]
status: ontlening onzeker ; afleiding
afleidingen en samenstellingen: daboreû etc.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
daborer
(dialect)
[slordig schilderen]
-
▾ Engels
dabble
[spetteren, spatten; liefhebberen]
-
▾ dactylograaf
[typist]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1950;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
daktilograf
[typist]
-
▾ Indonesisch
daktilograf
[typist]
-
▾ dactylografie
[het machineschrijven; (verouderd) studie van vingerafdrukken]
-
▾ Indonesisch
daktilografi
[studie van vingerafdrukken]
-
▾ Indonesisch
daktilografi
[studie van vingerafdrukken]
-
▾ dadaïsme
[kunstrichting]
-
▾ Indonesisch
dadaisme
[kunstrichting]
-
▾ Indonesisch
dadaisme
[kunstrichting]
-
▾ dadel
[vrucht van dadelpalm]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1401-1500;
thema: plantenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
daddel
[vrucht van dadelpalm]
datering: 1871 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Fins
taateli
[vrucht van dadelpalm]
<via Zweeds>
datering: 1642 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 (KH, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Noors
daddel
[vrucht van dadelpalm]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra lty, opph av gr daktylos, 'finger, daddel'; FuT: von nd. holl. dadel. Das wort stammt durch das roman. von gr. daktylos
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
dader
[dadelpalm (Phoenix dactylifera); vrucht van de zuilcactus]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Sranantongo
dâdel
[vrucht van dadelpalm]
-
▾ Zweeds
dadel
[vrucht van dadelpalm]
datering: 1541 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1541; jfr fornsv. dattil 'dadel'; av lågty. dadele med samma bet.; ur grek. daktylos 'finger; dadel'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
daddel
[vrucht van dadelpalm]
-
▾ dadelijk
[aanstonds]
-
▾ Berbice-Nederlands
dalki, daliki
[aanstonds]
-
▾ Duits
dadelijks
(dialect)
[aanstonds]
-
▾ Duits
dadelk, dadelik, dadeliks, dadlik
(dialect)
[inderdaad, werkelijk, aanstonds]
status: ontlening onzeker
etymologie: Heute ist dadelk 'wirklich' im Riederl., Emden und Krh. ganz allgemein, in der Auricher Gegend z. T. Bekannt. In Westrhauderfehn und im Osten unbekannt. In der Bedeutung "gleich, sofort" ist es auf Borkum geläufig (…) Schlüter: Das Wort ist im ganzen Gebiet bekannt, wird aber stellenweise als nl. empfunden und nicht allgemein gebraucht.
bron: Foerste 1938 Kremer 1998 Schlüter 1952 (Foerste, Schlüter, Kremer 98)
-
▾ Fries
daalk(s) dalik(s)
[aanstonds]
-
▾ Petjoh
dal'k
[zo dadelijk, straks, later]
-
▾ Sranantongo
dâlèk
[aanstonds]
-
▾ Berbice-Nederlands
dalki, daliki
[aanstonds]
-
▾ dading
[vergelijk buiten de rechtszaal, transactie]
-
▾ Indonesisch
dading
[vergelijk buiten de rechtszaal, transactie]
-
▾ Indonesisch
dading
[vergelijk buiten de rechtszaal, transactie]
-
▾ dadingen
[(verouderd) een vergelijk treffen, tot een vergelijk komen, capituleren]
-
▾ Zweeds
dagtinga
[een vergelijk treffen, tot een vergelijk komen, capituleren]
datering: 1824 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1824; jfr fornsv. daghþinga 'förhandla (på utsatt dag)'; efter lågty. dagedingen 'utsätta dag'; se dag, tinga
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Zweeds
dagtinga
[een vergelijk treffen, tot een vergelijk komen, capituleren]
-
▾ Daf
[Nederlands automerk]
-
▾ Engels
Daf
[Nederlands automerk]
-
▾ Engels
Daf
[Nederlands automerk]
-
▾ dag
[etmaal; tijd tussen zonsopkomst en zonsondergang]
-
▾ Ambons-Maleis
dag
[etmaal; tijd tussen zonsopkomst en zonsondergang]
-
▾ Berbice-Nederlands
daka
[etmaal; tijd tussen zonsopkomst en zonsondergang]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
dak
†verouderd
[etmaal; tijd tussen zonsopkomst en zonsondergang]
<via Negerhollands>
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
daak
[etmaal; tijd tussen zonsopkomst en zonsondergang]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC; Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Frans
ce dacq
†verouderd
(dialect)
[vandaag]
-
▾ Negerhollands
dag, dak
[etmaal; tijd tussen zonsopkomst en zonsondergang]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: djdj 1926: dagbrēk = het aanbreken van de dag (verbastering van het engelse 'daybreak'). Hesseling 1905: dagbreek = dageraad
etymologie: dag (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905), dag, dak (djdj 1926). Magens 1770: de hele dag = die heel dag, het aanbreken van de dag = dagbreek. elke dag = elk dag, alle dagen = al dag. old 1776: zondag = heilig dag, sondag. djdj 1926: di andǝ dag = de andere dag, ēn fa di dak = een dezer dagen. old 1776: em ha goei Dagen = hij heeft goede dagen, Goedendag = goeien Dag! dag en nacht = dagdonker
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Magens 1770 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Saramakkaans
dáka
[etmaal; tijd tussen zonsopkomst en zonsondergang]
-
▾ Ambons-Maleis
dag
[etmaal; tijd tussen zonsopkomst en zonsondergang]
-
▾ dag
[groet]
-
▾ Ambons-Maleis
dag
[groet]
-
▾ Berbice-Nederlands
daki
[groet]
-
▾ Fries
dach
[groet]
-
▾ Indonesisch
dadah!, dah!
[groet]
-
▾ Javaans
dhah
[groet]
-
▾ Kupang-Maleis
da
[groet]
-
▾ Negerhollands
dag
[groet]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, Hesseling 1905)
-
▾ Ambons-Maleis
dag
[groet]
-
▾ dag
[eind touw, m.n. als strafwerktuig]
-
▾ Russisch
dach
†verouderd
[eind touw, m.n. als strafwerktuig]
status: ontlening onzeker
etymologie: Dag. Een kort dick ent touws, daer men de schepelingen mede kastijdt. W. Het endje touw, daar den provoost de misdaadigers te scheep meede kastijd. WINSCU. RUSS. dach, verouderd, alleen bij V., die ook geeft Russ. grota dach d. i. Moll, groote dag. Het woord is vervangen door tinék d. i. lijntje Uinék is dimin. van Hu uit Holl. lijn), z. Lijn.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
dagg
[strafwerktuig]
datering: 1765 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1765; av nederl. dag med samma bet.; av okänt urspr.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Russisch
dach
†verouderd
[eind touw, m.n. als strafwerktuig]
-
▾ dagboek
[aantekeningen van dagelijkse gebeurtenissen]
-
▾ Negerhollands
dagbuk
[aantekeningen van dagelijkse gebeurtenissen]
-
▾ Negerhollands
dagbuk
[aantekeningen van dagelijkse gebeurtenissen]
-
▾ dagelijks
[iedere dag]
-
▾ Fries
daagliks
[iedere dag]
-
▾ Indonesisch
dahél
[dagelijks werk; dagloner]
-
▾ Negerhollands
daglik, daglig
[iedere dag]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: daglik (Magens 1770), daglig (Hesseling 1905:200)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, Hesseling 1905:200)
-
▾ Fries
daagliks
[iedere dag]
-
▾ dagelijks anker
[anker dat in gewone gevallen gebruikt wordt]
-
▾ Deens
dagliganker
[anker dat in gewone gevallen gebruikt wordt]
-
▾ Russisch
dágliks (jakor')
[anker dat in gewone gevallen gebruikt wordt]
datering: 1701-1725 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dagliksovyj kanát uit ndl. 'dagelijksch touw', s. Meulen a.a.O.
etymologie: Aus ndl. dagelijksch (anker), s. Meulen 51 ff. VdMeulen:Dagelijks anker of dagelijksch. Vgl. \V. blz. 05 onderde scheepsankers: dagelijks anker, het dagelij x ; en blz. 119: een dagelijks, zwaer 2800 pont. . . daegelijks van 700 pont; z. ook ald. blz. 120, 127. Later noemde men dit het daagsch anker, vgl. ..: daagsch anker, anker, dat voor den boeg gevoerd en meest gebruikt wordt. Zie verder .. .. blz. 392 , die het daagsch anker als een der vijf zware ankers, die vroeger op oorlogsschepen waren, vermelden, vgl. v. L. op anker. RUKS. dag/iks, anere datibulche. Ontbreekt in A. Hierbij liet adject. i/agliksorgj in: ddg/iksocgj kandi, cable daftburche , de Russ. vorm voor het vroeger gebruikelijke geheel uit het lloJJ. overgenomen volgende woord.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
dagligs, dagligsankare
†verouderd
[anker dat in gewone gevallen gebruikt wordt]
status: ontlening onzeker
etymologie: SAOB; af holl. dagelijksch (med sch uttaladt ss. s), daglig (se d.o.)
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
dagliganker
[anker dat in gewone gevallen gebruikt wordt]
-
▾ dagelijks touw
[ankertouw dat in gewone gevallen gebruikt wordt]
-
▾ Deens
dagligtov
[ankertouw dat in gewone gevallen gebruikt wordt]
-
▾ Russisch
dáglikstou
[ankertouw dat in gewone gevallen gebruikt wordt]
status: ontlening onzeker
etymologie: Dagelijks touw. Later dagse touw genoemd, waarover P. M. blz. 397: toen er nog geene kabelkettingen bestonden, had men vijf zware touwen aan boord, die men benoemde naar de ankers waarvoor zij bestemd waren. Het daagsch touw bestond uit drie heele touwen, die op elkander gesplitst waren. . . . Bij W. blz. 120 leest men: de dickte van een daegelijks anckertouw is geëvenredent tegens de lengte van het schip. Russ. dag/i kstox /). , synoniem van het bovengenoemde ddg/iksocgj kandl, cfible d'aftburche. Ook den overgangsvorm tusschen deze twee woorden, n.1. dag/iks kanat (kanát is liet Russ. woord voor touw) noemt -I.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
dagligståg
†verouderd
[ankertouw dat in gewone gevallen gebruikt wordt]
status: ontlening onzeker
etymologie: SAOB; af holl. dagelijksch (med sch uttaladt ss. s), daglig (se d.o.)
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
dagligtov
[ankertouw dat in gewone gevallen gebruikt wordt]
-
▾ dagen
[uitdagen]
-
▾ Sranantongo
dagi
[uitdagen]
-
▾ Sranantongo
dagi
[uitdagen]
-
▾ dageraad
[aanbreken van de dag]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
dageraad, daggerhead
[zeebrasemsoort (met de kleuren van een zonsopgang)]
<via Afrikaans>
datering: 1853 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: S. Afr. Du., prob. fr. Fr. daurade seabream or 'gilthead', influenced by Du. dageraad dawn, daybreak.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
dageraad, daggerhead
[zeebrasemsoort (met de kleuren van een zonsopgang)]
<via Afrikaans>
-
▾ dagge
[dolk]
-
▾ Zweeds
daggert
[soort lange dolk, of kort steekzwaard]
datering: 1520 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: före 1520; fornsv. dagger, daggare; av nederl. daggert, eng. dagger med samma bet.; av medeltidslat. dagua 'dolk från Dakien'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Zweeds
daggert
[soort lange dolk, of kort steekzwaard]
-
▾ daggeld
[dagloon]
-
▾ Jakartaans-Maleis
dahèl
[dagloon]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bekerjè dahèl = tegen dagloon werken
etymologie: bekerjè = werken
bron: Kähler 1966 (HANS)
-
▾ Jakartaans-Maleis
dahèl
[dagloon]
-
▾ daggelder
[iemand die per dag in dienst is en dagelijks uitbetaald krijgt]
-
▾ Petjoh
daggelder
[iemand die per dag in dienst is en dagelijks uitbetaald krijgt]
-
▾ Petjoh
daggelder
[iemand die per dag in dienst is en dagelijks uitbetaald krijgt]
-
▾ dagloon
[betaling voor een dag arbeid]
-
▾ Negerhollands
dagloon
[betaling voor een dag arbeid]
-
▾ Negerhollands
dagloon
[betaling voor een dag arbeid]
-
▾ dagvaarden
[oproepen voor het gerecht]
-
▾ Papiaments
dagfar (ouder: dagvaar)
[oproepen voor het gerecht]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.57
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Papiaments
dagfar (ouder: dagvaar)
[oproepen voor het gerecht]
-
▾ dagwerk
[werk dat een hele dag vult, dat men geregeld iedere dag doet]
-
▾ Negerhollands
dagwerk
[werk dat een hele dag vult, dat men geregeld iedere dag doet]
-
▾ Negerhollands
dagwerk
[werk dat een hele dag vult, dat men geregeld iedere dag doet]
-
▾ dahlia
[sierplant]
-
▾ Menadonees
dalia
[sierplant]
-
▾ Menadonees
dalia
[sierplant]
-
▾ dak
[bedekking van huis]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
dac
[bedekking van huis]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Frans
dac(he)
†verouderd
(dialect)
[strodak]
-
▾ Jakartaans-Maleis
dak
[bedekking van huis]
-
▾ Menadonees
dak
[platte bedekking]
-
▾ Negerhollands
dak
[bedekking van huis]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 204)
-
▾ Papiaments
dak
[bedekking van huis]
datering: 1844 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Mat. 4:5
bron: (Joubert PN, Conradi)
-
▾ Sarnami
dák
[bedekking van huis]
-
▾ Sranantongo
daki
[bedekking van huis]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Surinaams-Javaans
dag
[bedekking van huis]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngedag = van een dak voorzien
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
dac
[bedekking van huis]
-
▾ dakkamer
[zolderkamer]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
dakkamer
[op het dak gebouwde kamer]
<via Afrikaans>
datering: 1951 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., dak roof + kamer room.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
dakkamer
[op het dak gebouwde kamer]
<via Afrikaans>
-
▾ dakloos
[zonder onderdak]
-
▾ Papiaments
daklos
[zonder onderdak; dakloze; daklozentehuis]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN, Br1000)
-
▾ Papiaments
daklos
[zonder onderdak; dakloze; daklozentehuis]
-
▾ dakpan
[plaat van gebakken klei voor dakbedekking]
-
▾ Engels
pantile
[plaat van gebakken klei voor dakbedekking]
datering: 1601-1700 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: f. PAN+TILE, prob.after Du. dakpan 'roof-pan' (cf.G. dachpfanne, pfannenziegel 'pantile').
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Noors
takpanne
[plaat van gebakken klei voor dakbedekking]
-
▾ Papiaments
panchi di dak
[tegel voor op het dak]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
dakpan
[plaat van gebakken klei voor dakbedekking]
-
▾ Engels
pantile
[plaat van gebakken klei voor dakbedekking]
-
▾ dal
[vallei]
-
▾ Fries
dal
[vallei]
-
▾ Fries
dal
[vallei]
-
▾ dalen
[omlaag gaan]
-
▾ Deens
dale
[omlaag gaan, achteruit gaan]
datering: 1795 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk dalen 'dale' (besl.m. dal1)
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Fries
dale
[omlaag gaan]
-
▾ Noors
dale
[omlaag gaan]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, besl m dal; FuT: dem mnd. holl. dalen entlehnt
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
dale
[omlaag gaan, achteruit gaan]
-
▾ dam
[waterkering]
-
▾ Azeri
damba
[barrière die het water tegenhoudt, dijk]
<via Russisch>
-
▾ Bulgaars
damba
[waterkering]
<via Russisch>
-
▾ Duits
Damm
[barrière die het water tegenhoudt]
datering: 1251-1300
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Kluge: Form 16. Jhd. mhd. tam(m), mndd. dam, mndl. dam. Wie anord. damm n. und afr. damm, domm eine späte Rückbildung aus dämmen. Die Schreibung mit d- im Hochdeutschen beginnt seit frühneuhochdeutscher Zeit vom Niederdeutschen her einzudringen, da an der Küste die Dämme eine wesentlich größere Rolle spielen als in Süddeutschland und deshalb das Wort dort eine stärkere Stellung hat.
bron: Onions 1983 (ODEE, Kluge)
-
▾ Engels
dam
[waterkering; stuwmeer; droogmakerij]
datering: 1101-1200 (1101-1150)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Hence dam vb xvi
etymologie: xii (in mulnedam `mill-dam'; Sc. dam|dik xiii). -(M)LG., (M)Du. dam (Whence Icel. dammr, etc.) = OFris. dam, dom, MHG. tam (G. damm from LG.), f. a base repr. also by OE. for|demman (ME. demme), OFRis. demmen, Goth. faur|dammjan dam up, close up; of doubtful origin
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Ests
tamm
[waterkering]
-
▾ Frans
dame
[dijk dwars over een kanaal in aanleg; kleine bodemverheffing; stuk grond tussen geëxplodeerde mijngaten; schuin muurtje dat de onderkant van een hoogoven afsluit zodat de slakken weg kunnen lopen (metaalindustrie)]
datering: 1270 (1251-1300)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: FEW: damer 'een kleine helling geven (aan een muur)' ??
etymologie: GR: néerl. dam «digue». Cf. Amsterdam, Rotterdam.L: néerl. dam, digue, avec infl. de dame.FEW: Apik. dam, damp ist aus dem mndl. entlehnt, wie denn die Flamen die technik des kanalbaus ausgebildet haben. Nfr. dame ist in späterer zeit entlehnt worden. Als terminus der hochofentechnik ist das wort vielleicht aus dem deutschen entlehnt worden, da in diesem gebiet noch manche andere deutsche wörter ins fr. übergegangen sind.
bron: Dubois 1979 Robert 2005 Walter 1991 Wartburg 1928 (Walter 2, GRobert, Valkhoff damp, Larousse, FEW)
-
▾ Indonesisch
dam
[waterkering]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: pendaman = indammen
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
dam
[havendam, pier]
-
▾ Javaans
dham
[waterkering (bevloeiing)]
-
▾ Kroatisch
damba
[barrière die het water tegenhoudt]
<via Russisch>
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Litouws
damba
[barrière die het water tegenhoudt, dijk]
-
▾ Madoerees
ēddham
[waterkering]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngēddham = een dam maken
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Menadonees
dam
[waterkering]
-
▾ Negerhollands
dam
[vijver]
datering: 1905 (1901-1950)
status: Ambigu: Nederlands of Deens ; ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 (Hesseling 1905)
-
▾ Noors
dam
[waterkering; vijver, poel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: trol. fra lty i bet. 'damm'; FuT: = afries. mnd. holl. engl. dam, 'damm'. Die bedeutung 'teich' hat sich aus 'damm' entwickelt.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Oekraïens
dámba
[dwars in een water opgeworpen wal om het water te keren]
<via Russisch>
-
▾ Papiaments
dam
[waterkering]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Putman1859: p.28
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Pools
tama
[waterkering]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
dámba
[waterkering]
datering: 1847 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus ndl. dam oder ndd. damm; zum b vgl. Lasch Mnd. Gr. 145 ff. und lett. dam<~>bis, dass. (M.-Endz. 1,436). uit VdMeulen: Dam als waterkering. In het ndl.: een in of door (niet langs) een water gelegde waterkering (Ndl. Wdb. 3, 2257), in het russ. ook er langs en dan dus ook voor: dijk. Russ. damba, in het Akad. Wdb. 1, 961 aldus gedefinieerd: nasyp' vdoľ rečných beregov dlja predochranenija ot zatoplenija ili dlja ukreplenija beregov, a inogda i prosto nasyp', iduščaja polosoju ot berega к mostu, к pristani i t. p. (ophoging langs rivieroevers ter voorbehoeding tegen overstroming of ter versterking van de oevers, maar soms ook eenvoudig een ophoging die als een strook van de oever af naar een brug, een aanlegplaats enz. loopt); in het eerste geval dus een dijk, in het tweede een dam. Oorspronkelijk luidde het woord in het russ. dam. Smirnov 99 geeft een plaats uit 1713: kotoryja (derevni) ležat promeždu dvuch velikich damov(welke (dorpen) tussen twee grote dammen liggen) en een andere uit het Žurn. Petra Vel. 1, 287: Onyj polkovnik Lessij s obnažennymi špagami črez učinennyj dam v forštat vstúpil (Die overste Lessij rukte met ontblote degens over een aangelegde' dam de voorstad binnen). De latere tegenwoordige vorm damba is ontstaan op dezelfde wijze als russ. Mmba (Grot 1, 607) of štamb (Dal' 4, 1472; Ušakov 4, 1367) uit hd. stamm. Vgl. ook lett. dambis, lit. dambris naast damas uit ndd. dam, vanwaar hd. damm. Nagenoeg alle russ. woordenboeken beschouwen damba als een ontlening aan hd. damm. Smirnov en Vasmer 1, 328 wijzen echter ook op ndl. dam. Zou dit niet waarschijnlijker zijn, ook in verband met de in het russ. overgegane benaming der damschuit, zie Zee- en Scheepst. 52.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, Cernych, ESR, VdMeulen 1959)
-
▾ Saramakkaans
dan
[stroomversnelling]
-
▾ Sarnami
dám
[waterkering]
-
▾ Sloveens
damba
[waterkering]
-
▾ Soendanees
dam
[waterkering]
-
▾ Sranantongo
dan (ouder: dam)
[waterkering, dijk]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Surinaams-Javaans
dham
[waterkering, dijk]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngedham = indammen, inpolderen, dham ril = spoorbaan op dam (met name op Mariënburg)
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Wit-Russisch
dámba
[waterkering]
<via Russisch>
-
▾ Azeri
damba
[barrière die het water tegenhoudt, dijk]
<via Russisch>
-
▾ dam
[dubbele schijf in het damspel]
-
▾ Boeginees
dang
[dubbele schijf in het damspel]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bâtu dang = damschijf, adā̂ngæng = damspel
etymologie: bâtu = steen
bron: Matthes 1874 (mat)
-
▾ Makassaars
dang
[dubbele schijf in het damspel]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bâtu dang = damschijven, padā̂ngan = damspel, dambord, ádâng = dammen, padâng = een (goede) damspeler
etymologie: afkomstig van stam 'dam', bâtu = steen
bron: Cense 1979 Matthes 1885 (BF, Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Boeginees
dang
[dubbele schijf in het damspel]
-
▾ damasceren
[(staal) vlammen; (koper en brons) met gegraveerde lijnen versieren]
-
▾ Fries
gedamaseard
[fraai getekend]
-
▾ Fries
gedamaseard
[fraai getekend]
-
▾ damast
[weefsel]
-
▾ Deens
damask
[weefsel]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra mnt. damask, ty. damast, af ital. damasco, damasto; egl.: (silke)tøj fra Damaskus; jf. Damascener, damascere (4), FuT: von mnd "damask" und nhd "Damast". Das wort ist aus ital. damasco, damasto (frz. damas) ins germ. gekommen, eigentlich ein seidenzeug aus der stadt Damaskus in Syrien.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Lundbeck)
-
▾ Indonesisch
damas
[weefsel]
-
▾ Negerhollands
damast
[weefsel]
-
▾ Soendanees
damas
[weefsel]
-
▾ Deens
damask
[weefsel]
-
▾ dambord
[bord met velden waarop het damspel wordt gespeeld]
-
▾ Papiaments
dambòrt (ouder: dambord)
[bord met velden waarop het damspel wordt gespeeld]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Putman 1859 Putte 2008 (Putte PN, Putman1859)
-
▾ Saramakkaans
dámboútu
[bord met velden waarop het damspel wordt gespeeld]
<via Sranantongo>
-
▾ Sranantongo
dambortu
[bord met velden waarop het damspel wordt gespeeld]
-
▾ Papiaments
dambòrt (ouder: dambord)
[bord met velden waarop het damspel wordt gespeeld]
-
▾ dame-jeanne
[mandfles]
-
▾ Sranantongo
damsyan
[mandfles]
-
▾ Sranantongo
damsyan
[mandfles]
-
▾ dames-
[voor vrouwen]
-
▾ Indonesisch
dames
[vrouwen-, voor vrouwen]
-
▾ Jakartaans-Maleis
dames
[iets speciaal voor vrouwen]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: sepèdè dames = damesfiets, arloji dames = dameshorloge
etymologie: sepèdè = fiets, arloji = horloge
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Indonesisch
dames
[vrouwen-, voor vrouwen]
-
▾ damloper
[binnenschuit, geschikt om over dammen gehaald te worden]
-
▾ Frans
damelopre
†verouderd
[Nederlandse boot]
datering: 1702 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: L: néerl. damloper, bateau qu'on peut tirer par-dessus les digues
bron: Dubois 1979 Walter 1991 Wartburg 1928 (Larousse, Valkhoff, Walter 2, FEW)
-
▾ Frans
damelopre
†verouderd
[Nederlandse boot]
-
▾ dammen
[het damspel spelen]
-
▾ Ewe
dâm
[damspel]
-
▾ Ga
dam
[damspel]
-
▾ Iban
dam
[damspel]
-
▾ Indonesisch
dam
[damspel; patroon van vierkanten]
-
▾ Jakartaans-Maleis
dam
[damspel; zwartwit geblokt motief]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dam-dam = dambord-achtig, dam das = damspel, maén dam das (dialect Tanah Abang) = de tegenstander per ongeluk niet slaan wanneer dit wel had gemoeten
etymologie: maén = spelen
bron: Chaer 1976 Kähler 1966 (CHAER, HANS)
-
▾ Javaans
dhamdhaman
[het damspel spelen]
-
▾ Madoerees
dam
[damspel]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dam-ēddaman = damspel, adam-ēddaman = dam spelen
etymologie: afkomstig van stam 'dam'
bron: Kiliaan 1904 (KIL)
-
▾ Makassaars
dang
[damspel]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bâtu dang = damschijven, padā̂ngan = damspel, dambord, ádâng = dammen, padâng = een (goede) damspeler
etymologie: afkomstig van stam 'dam', bâtu = steen
bron: Cense 1979 Matthes 1885 (BF, Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
dam-dam
[geblokt (textiel)]
-
▾ Muna
damu
[damspel]
-
▾ Papiaments
dam
[damspel]
-
▾ Rotinees
dama
[damspel]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: tao dama = dammen, dama-anak = damschijf
bron: Jonker 1908 (JCG)
-
▾ Sarnami
dám
[damspel]
-
▾ Singalees
dān, dām
[damspel; het damspel spelen]
status: ontlening onzeker
etymologie: genoemd in tekst van Sannasgala, niet in wrdlijst
bron: Sannasgala 1976 (Sannasgala 1976: 55; van Ginneken I, 298)
-
▾ Sranantongo
dam
[damspel]
-
▾ Surinaams-Javaans
dham
[damspel]
-
▾ Twi
dâm
[damspel]
-
▾ Ewe
dâm
[damspel]
-
▾ dammer
[speler van damspel]
-
▾ Sranantongo
dammer
[speler van damspel]
-
▾ Sranantongo
dammer
[speler van damspel]
-
▾ damp
[nevel]
-
▾ Deens
damp
[nevel]
datering: 1799 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nedertysk damp egl. 'noget uklart', Saabys: Nederlands, Nederduits of Engels
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD, Saabys)
-
▾ Engels
damp
[vochtigheid, nevel; neerslachtigheid; tegenslag]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Ad bet.1b.:surviving in choke-damp, fire-damp. Damp (bijv.nmw.) + als versuft (16, Greene); + schadelijk (18, Milton); een beetje nat (18).Damp (ww.) (14). Dampen (ww.) (17).
etymologie: -(M)LG.damp 'vapour, steam, smoke (so in modDu.) = (O)HG. dampf 'steam'; rel.to OHG. dempfan (G.dämpfen) 'cause to smoke, smother, suffocate'= OS.bi|thempian; f.Germ.*d<>amp-, of which the var.*d<>ump- appears to be repr.by (O)HG. duft (:-*d<>unft) 'vapour, odour, (earlier) dust, cloud, dew, frost'.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Negerhollands
damp
[nevel, rook]
-
▾ Noors
damp
[waterdamp, nevel, stoom]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dampe = dampen
etymologie: BO: lty, eg 'noe uklart'; FuT: von mnd. holl. damp, 'dampf, feuchtigkeit'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
dam, damp
[stoom, rook]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Sranantongo
dampu
[nevel, mist]
-
▾ Deens
damp
[nevel]
-
▾ dampen
[damp afgeven]
-
▾ Deens
dampe
[damp afgeven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk dampen 'ryge' (besl.m. damp)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Deens
dampe
[damp afgeven]
-
▾ dampig
[vol damp]
-
▾ Negerhollands
dampig
[vol damp]
-
▾ Negerhollands
dampig
[vol damp]
-
▾ dampkring
[atmosfeer]
-
▾ Chinees
daqi
[atmosfeer]
<via Japans>
status: ontlening onzeker ; betekenisontlening
etymologie: Van Jap. daiki
bron: Kuiper 1993 (Kuiper)
-
▾ Japans
daiki
[atmosfeer, lett. grote lucht]
datering: 1851 (1851-1900)
status: ontlening onzeker ; betekenisontlening
bron: Kuiper 1993 (Kuiper)
-
▾ Chinees
daqi
[atmosfeer]
<via Japans>
-
▾ damschuit
[binnenschuit, geschikt om over dammen gehaald te worden]
-
▾ Russisch
domškóut, donškót
[bepaald scheepstype]
status: ontlening onzeker
etymologie: Damschuit. Waarschijnlijk eenzelfde vaartuig als de damlopper. Terwijl deze laatste overal vermeld wordt, zoekt men damscliuit te vergeefs in de woordenboeken. De damloper kwam reeds in de Middeleeuwen voor, z. Mul. AVdb.; KÏLTAAN heeft: damlooper, barsie, pristis, navigium oblongum et angustum ; WINSCTÏ. zegt van den damlooper: een klein binnelands, of nog eigendlijker Noordhollands vaartuig, dat bequaani is om oover dijken en dammen en oovertoomen oovergehaald te werden; z. ook W. blz. 170: in Vrieslant vint men veerschepen en damloopers. Op dezelfde bladzij, eveneens onder de binnelantsvaerders, vermeldt W. een vaartuig, geheeten damso/tt: damsouts, schepen de smalschepen niet ongelijk, dog kleinder. Dit danisout ziet er uit als een bijvorm van damscliuit. Een bewijsplaats voor damsc/itdit zelf vindt men in het begin van een schepenbrief (14 Aug. 1710), berustende op het archief te Schiedam, die aldus aanvangt: Wij JAN DE ME Y en Dr. GUAL-TiiERUs de Moor van Immerzeel, schellenen binnen der (Joude, oirconde ende kennen, dat op huvden voor ons gekomen ende gecompareert is geweest DANIEL STIYT, ende heeft vercogt ende overgegeven lÏEKDiucK Vos een Danischujt met zijn toebehooren soo tselve reyt en zeylt ]). Russ. duinskout V. , 1). , A., donèkot A. Volgens V. is dit vaartuig een bark op de rivier de Svir', volgens A. een zeilvaartuig op het Ladoga en Onegameer, of een klein riviervaartuig, volgens 1). een galjoot op de genoemde meren. Vgl. de art. Schuit, Trekschuit, Galjoot, Hoeker, enz. Dat de Russ. domskónI, domkót uit IIoll. damschuit, van den damlooper niet veel kan verschild hebben, waarschijnlijk zelfs hetzelfde ') Ik dank deze bewijsplaats aan I)i\ lv. ..;.....<.., archivaris van Schiedam. vaartuig is, wordt aannemelijk gemaakt ook dooi' wat men vindt bij SCILELTEMA , Rusland en de Nederlanden, JV blz. 187: de stroegen , dossenekken , korbassen , lodkies *) verminderden allengskens, en men las weldra van tjalken , smakken, damloopers, hekbooten, torcnsclmiten, enz. 2).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
domškóut, donškót
[bepaald scheepstype]
-
▾ damsteen
[speelstuk van damspel]
-
▾ Sranantongo
damston
[speelstuk van damspel]
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: dam is Nederlands, ston (uit Engels) betekent steen
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Sranantongo
damston
[speelstuk van damspel]
-
▾ dan
[bijwoord van tijd: op die tijd, in dat geval]
-
▾ Berbice-Nederlands
dana
[bijwoord van tijd: op die tijd, in dat geval]
-
▾ Makassaars
dang
(dialect)
[woord dat wordt gebezigd als stopwoordje]
status: ontlening onzeker
etymologie: dialect van de Indo-Chinezen in Makassar, in Goa ook bekend maar niet beleefd geacht
bron: Cense 1979 Matthes 1885 (BF, Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
dan, dang
[woordje om een zin een vriendelijker karakter te geven]
-
▾ Negerhollands
dan
[toen (bijwoord), evenwel]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, djdj 1926)
-
▾ Petjoh
dan
[tussenwerpsel: toe, vooruit nou]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ai-dan = tussenwerpsel: toe, vooruit nou, niet so dan = dat moet je niet doen, dat vind ik niet leuk
bron: Cress 1998 (Cress)
-
▾ Sranantongo
dan
[vervolgens, en, daarna]
-
▾ Berbice-Nederlands
dana
[bijwoord van tijd: op die tijd, in dat geval]
-
▾ dan
[gebruikt na vergrotende trap]
-
▾ Fries
dan
[gebruikt na overtreffende trap]
-
▾ Negerhollands
dan
[gebruikt na overtreffende trap]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: toen (old 1776), dan (Magens 1770, djdj 1926, Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Fries
dan
[gebruikt na overtreffende trap]
-
▾ dank
[erkentelijkheid]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: communicatie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
danki, dankie
†verouderd
[erkentelijkheid]
<via Negerhollands>
datering: 1981 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Valls 1981: musi danki = veel dank. Valls 1990: frai dankie = prima dank u
etymologie: danki (Valls 1981), dankie (Valls 1990)
bron: Valls 1981 Valls 1990 (Valls 1981, Valls 1990)
-
▾ Negerhollands
dank, danki
[erkentelijkheid]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: dank (Hesseling 1905), dank, danki (old 1776), danki (djdj 1926), de n heeft een puntje en is wordt een ŋ. djdj 1926: muśi danki = dank je wel (veel dank), old 1776: mi see danki = ik bedank, dank god = dank god, dank die heer.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Papiaments
danki
[erkentelijkheid]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Putman1859 p. 95 "Ik vaar, God dank! wel. - Poko bon, danki Dios. "
bron: Putman 1859 Putte 2008 (Putte PN, Putman1859)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
danki, dankie
†verouderd
[erkentelijkheid]
<via Negerhollands>
-
▾ dank je, dank u, dank
[bedankt]
-
▾ Ambons-Maleis
danki, danke
[bedankformule]
status: ontlening onzeker
etymologie: 'Tarima kasi' in het Maleis.
bron: Prick 1906 (Prick 1906, Boetje)
-
▾ Berbice-Nederlands
danggi
[bedankt]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
danki
[bedankt]
<via Negerhollands>
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
dangki
[bedankt]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Frans
dank
(dialect)
[bedankt]
status: ontlening onzeker
etymologie: deels uit nl. deels uit dt. Omgekeerd hebben nl. en zwitser-dt. het fr. merci als gewone dankformule geleend
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Kupang-Maleis
dankye
[bedankformule]
-
▾ Menadonees
dankye
[bedankformule]
-
▾ Negerhollands
danki, dankie, dank ju
[bedankt]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: danki (old 1776), dankie (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Papiaments
danki
[bedankt, dank u, dank je]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Joubert PN "Bon danki "fraai gevormd, welgevormd (van vrouwen gezegd) ; Uit Putman1875: p.103 "Dank u, ik gebruik geen melk. - Danki, mi no ta asta leetsji."
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Saramakkaans
tangí
[bedankt]
<via Sranantongo>
-
▾ Sranantongo
danki, tangi
[bedankt, dank u, dank je]
-
▾ Ternataans-Maleis
dankye
[bedankformule]
-
▾ Ambons-Maleis
danki, danke
[bedankformule]
-
▾ dankbaar
[iemand goedgezind zijnde wegens genoten voorrechten, de moeite lonend (van zaken)]
-
▾ Negerhollands
dankbar
[iemand goedgezind zijnde wegens genoten voorrechten, de moeite lonend (van zaken)]
-
▾ Negerhollands
dankbar
[iemand goedgezind zijnde wegens genoten voorrechten, de moeite lonend (van zaken)]
-
▾ dankbaarheid
[het dankbaar zijn]
-
▾ Negerhollands
dankbaarheit
[het dankbaar zijn]
-
▾ Negerhollands
dankbaarheit
[het dankbaar zijn]
-
▾ dankbrief
[brief waarmee men bedankt]
-
▾ Papiaments
dankbrief
[brief waarin te kennen wordt gegeven dat de verloving verbroken wordt]
-
▾ Papiaments
dankbrief
[brief waarin te kennen wordt gegeven dat de verloving verbroken wordt]
-
▾ danken
[dank betuigen]
-
▾ Fries
danke
[dank betuigen]
-
▾ Negerhollands
danki, dankie
[dank betuigen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: danki (old 1776), dankie (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Papiaments
dank
[bedanken, ontslaan, afkeuren, afdanken (met name van voorwerp); het verbreken van de verloving]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN, Marugg)
-
▾ Fries
danke
[dank betuigen]
-
▾ dankoffer
[offer (bijvoorbeeld eten en goederen) ter ere van een godheid]
-
▾ Negerhollands
dankoffer
[offer (bijvoorbeeld eten en goederen) ter ere van een godheid]
-
▾ Negerhollands
dankoffer
[offer (bijvoorbeeld eten en goederen) ter ere van een godheid]
-
▾ dans
[beweging op muziek]
-
▾ Berbice-Nederlands
dansi
[beweging op muziek]
-
▾ Deens
dans
[beweging op muziek]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Stefan: Deense woordenboeken zeggen alleen: van Frans. Arnesen: hører til de "ridderordene" som i middelalderen kom til Norden fra Frankrike og Flandern via nedertysk. "Dans"og "danse" er gamle flamske ord (Hammerich). DDO sub danse: DDO: via nedertysk lånt fra oldfransk danser, af uvis oprindelse, Duden Universal: mhd. tanz, mniederd. dans, danz, wohl über das Mniederl. < (a)frz. danse, zu: danser, tanzen
bron: (Arnesen, Hammerich 45; Kluge; Duden Universal; DDO (danse), PNOE (danse))
-
▾ Duits
Tanz
[beweging op muziek]
datering: 1151-1200
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: tanzen
etymologie: Entlehnt aus afrz. danse (wie tanzen aus danser). Das t- für d- legt die Annahme nahe, daß die Entlehnung zunächst ins Flämische erfolgte und von dort aus weiter verbreitet (und ins Hochdeutsche umgesetzt) wurde. Die Herkunft des französischen Wortes ist unsicher. DU: mhd. tanz, mniederd. dans, danz, wohl über das Mniederl. < (a)frz. danse, zu: danser, tanzen
bron: Duden Universal 2003 Kluge 2002 (Kluge, Duden Universal)
-
▾ Indonesisch
dansa
[westerse dans, dans-]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: berdansa = dansen; pedansa = danser
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Japans
dansu
[beweging op muziek]
-
▾ Negerhollands
dans
[beweging op muziek]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: danser = dansman
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 262)
-
▾ Noors
dans
[beweging op muziek]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
bron: (Arnesen, Hammerich 45, Kluge, Duden Universal)
-
▾ Sranantongo
dansi
[beweging op muziek]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Berbice-Nederlands
dansi
[beweging op muziek]
-
▾ dansen
[op muziek bewegen]
-
▾ Ambons-Maleis
dansa
[dansen op zijn Europees]
-
▾ Boeginees
dânsa
[op muziek bewegen]
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
dansi
[op muziek bewegen]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Deens
danse
[op muziek bewegen]
status: ontlening onzeker
etymologie: DDO: via nedertysk lånt fra oldfransk danser, af uvis oprindelse, Duden Universal: mhd. tanz, mniederd. dans, danz, wohl über das Mniederl. < (a)frz. danse, zu: danser, tanzen
bron: Becker-Christensen 2005 Duden Universal 2003 (DDO, PNOE, Duden Universal)
-
▾ Jakartaans-Maleis
dangsè, dansè
[westers dansen]
-
▾ Javaans
dhangsah
[dansen op zijn Europees]
-
▾ Keiëes
dansi
[op muziek bewegen]
-
▾ Kupang-Maleis
dansa
[dansen op zijn Europees]
-
▾ Madoerees
dhāngsa
[dansen op zijn Europees]
status: Ambigu: Nederlands of Portugees ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: adhāngsa (idem)
bron: Penninga 1936 (PH)
-
▾ Makassaars
dânsa
[dansen op zijn Europees]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ádânsa = idem, pádansâng = het dansen, plaats waar men danst
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
dansa
[dansen op zijn Europees]
-
▾ Minangkabaus
dansa
[op muziek bewegen]
-
▾ Negerhollands
dans
[op muziek bewegen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Old 1776: danser = dansman
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Petjoh
dansa
[op muziek bewegen]
<via Indonesisch>
-
▾ Savu
daha
[op muziek bewegen]
-
▾ Soendanees
dangsa
[dansen op zijn Europees]
-
▾ Sranantongo
dansi
[op muziek bewegen]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Surinaams-Javaans
dangsi, dhangsi, dansah, dansi, dhansi
[(modern) dansen; danspartij]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ndangsèni, ndansahi = dansen op (bepaalde muziek), dangsi-dangsi, dansah-dansah = danspartij
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Ternataans-Maleis
dansa
[dansen op zijn Europees]
-
▾ Zoeloe
-dans-
[dansen op zijn Europees]
<via Afrikaans>
-
▾ Ambons-Maleis
dansa
[dansen op zijn Europees]
-
▾ danshuis
[huis waarin voor ieder gelegenheid is tot dansen]
-
▾ Negerhollands
danshus
[huis waar men aan het dansen is]
-
▾ Negerhollands
danshus
[huis waar men aan het dansen is]
-
▾ dansmeester
[onderwijzer in het dansen]
-
▾ Negerhollands
dansmeester
[onderwijzer in het dansen]
-
▾ Negerhollands
dansmeester
[onderwijzer in het dansen]
-
▾ dansvloer
[vloer gereserveerd voor dansen]
-
▾ Papiaments
dansflur
[vloer gereserveerd voor dansen]
datering: 1999 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
dansflur
[vloer gereserveerd voor dansen]
-
▾ dapper
[moedig; (verouderd) flink, sterk, kloek]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1265-1270;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
tapper
[flink, sterk, moedig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk tapper, dapper 'kæk, modig', egl. 'dygtig, energisk, som står fast, tung' ¯ fællesgermansk *dapara- 'som står fast, tung'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Engels
dapper
[keurig, netjes; parmantig]
datering: 1440 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dapper-looking.
etymologie: Not found in OE. or ME. App. adopted in the end of the ME. period from Flemish or other LG. dialect (with modification of sense, perh. ironical or humorous): cf. MDu. dapper powerful, strong, stout, energetic, in mod.Du., valiant, brave, bold, MLG. dapper heavy, weighty, steady, stout, persevering, undaunted, OHG. tapfar, MHG. tapfer heavy, weighty, firm, in late MHG. and mod.G., warlike, brave. The sense of ON. dapr ‘sad, downcast’ appears to be developed from that of ‘heavy’. Possibly cognate with OSlav. dobr<ubreve> good.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Negerhollands
tapper
[flink, sterk, moedig]
-
▾ Noors
tapper
[flink, sterk, moedig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT: von mnd. tapper. Das mnd. wort hat sein t von md. tapper (…) Die echte nd. form ist mnd. dapper (holl. dapper); aus dem mnd. stammt ält. dän. dapper, aus dem holl.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
tapper
[flink, sterk, moedig]
datering: 1609 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1609; av lågty. tapper 'ivrig; duktig; tapper; tung'; av omdiskuterat urspr.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
tapper
[flink, sterk, moedig]
-
▾ darm
[spijsverteringskanaal]
-
▾ Berbice-Nederlands
darum
[spijsverteringskanaal]
-
▾ Negerhollands
darm, derǝm
[spijsverteringskanaal]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: gederm, ingeweid (old 1776), darm derǝm (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
darum
[spijsverteringskanaal]
-
▾ dartel
[speels]
-
▾ Papiaments
dardu
[speels]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
dardu
[speels]
-
▾ das
[halsdoek, stropdas]
-
▾ Aucaans
dasi
[halsdoek, stropdas]
-
▾ Boeginees
dâsi
[halsdoek]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: maddâsi = een das dragen
bron: Said 1977 (Ide)
-
▾ Chinees
lasi
(dialect)
[stropdas]
<via Indonesisch>
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
dasie
[stropdas]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
dace, daci, dase
[stropdas]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Malakka)
dasi, daci
†verouderd
[halsdoek]
status: ontlening onzeker
bron: Baxter 2004 (Baxter, Alan N. & Patrick de Silva (2004), A Dictionary of Kristang (Malacca Creole Portuguese) with an English-Kristang finderlist (Pacific Linguistics 564), Canberra.; Hancock; Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Duits
Daß, Das
(dialect)
[halsdoek]
status: ontlening onzeker
etymologie: Schlüter: Sicher festgestellt in Stadtlohn, wo sich die Form Dassen gelegentlich noch von älteren Leuten gebraucht wird. (…) Auch in RhWB, auch im Emsl. (Schönhoff), ferner in Osnabrück und Ostfrsl.
bron: Foerste 1938 (Foerste, Schlüter)
-
▾ Fries
das
[halsdoek, stropdas]
-
▾ Indonesisch
dasi
[stropdas]
-
▾ Jakartaans-Maleis
dasi
[halsdoek, haarlint]
-
▾ Javaans
dhasi
[halsdoek (herenkleding)]
-
▾ Madoerees
dasi
[halsdoek]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: adasi, adasiyan = een das om hebben, ēndasi'i = iemand van een das voorzien
etymologie: Bangkasan, Pamēkasan: dasi, Sumēnēp: dhasi
bron: Kiliaan 1904 (KIL)
-
▾ Makassaars
dâsi
[halsdoek]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dâsi-kûpu-kûpu = vlinderdas, strikje
etymologie: kûpu-kûpu = vlinder
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
das
[halsdoek]
-
▾ Muna
dasi
[stropdas]
-
▾ Negerhollands
dassie
[stropdas]
-
▾ Papiaments
dashi (ouder: dasji)
[stropdas]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dashi di pushi (vlinderdas)
etymologie: Uit Putman1859: p.29
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Sarnami
dás
[halsdoek, stropdas]
-
▾ Sasaks
dasi
[halsdoek]
-
▾ Singalees
dāsi
†verouderd
[halsdoek]
-
▾ Soendanees
dasi
[halsdoek]
-
▾ Sranantongo
das
[halsdoek, stropdas]
-
▾ Surinaams-Javaans
dhasi
[halsdoek, stropdas]
-
▾ Aucaans
dasi
[halsdoek, stropdas]
-
▾ das
[marterachtige]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
das, dassie, dassy
[Kaapse klipdas; witte zeebrasem (lijkend op een klipdas)]
<via Afrikaans>
datering: 1786 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du. das = Ger. dachs, OHG. dahs:—WGer. *<th>ahs, whence also med.L. taxus badger. In sense 1 [hier geschrapt = 1. A badger. Obs.] retained by Caxton in his English version of Reynard [eenmalig voorkomen 1481]; in sense 2 belonging to the Dutch of South Africa
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
das, dassie, dassy
[Kaapse klipdas; witte zeebrasem (lijkend op een klipdas)]
<via Afrikaans>
-
▾ dassenvanger
[mens die of dier dat dassen vangt]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
dassievanger
[buitelarend; zwarte arend]
<via Afrikaans>
datering: 1867 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afrikaans, f. prec. + vanger catcher.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
dassievanger
[buitelarend; zwarte arend]
<via Afrikaans>
-
▾ dat
[aanwijzend voornaamwoord]
-
▾ Berbice-Nederlands
dati
[aanwijzend voornaamwoord]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
da
[aanwijzend voornaamwoord]
-
▾ Duits
det
(dialect)
[aanwijzend voornaamwoord, lidwoord]
status: ontlening onzeker
etymologie: Smet 83: Viele Vokabeln erweisen sich durch "mundartfremde" Merkmale als nl. Einfuhr.Teuchert p. 390: gaat terug op een Vlaamse dialectvorm en wordt in het "märkische" dialect gebruikt.
bron: Smet 1983 Teuchert 1972 (Smet 83, Teuchert)
-
▾ Negerhollands
da, dā, dat
[aanwijzend voornaamwoord]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: da, dat (old 1776), da, dā, dat (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
dati
[aanwijzend voornaamwoord]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Zweeds
datt
[aanwijzend voornaamwoord]
datering: 1846 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1846; till lågty. dit un dat, eg. 'det här och det där'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Berbice-Nederlands
dati
[aanwijzend voornaamwoord]
-
▾ dat
[onderschikkend voegwoord]
-
▾ Negerhollands
dat
[onderschikkend voegwoord]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
dati
[onderschikkend voegwoord]
-
▾ Negerhollands
dat
[onderschikkend voegwoord]
-
▾ dat is het wat maakt
[daarom, daardoor]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
adameck, adima
[daarom, daardoor]
<via Negerhollands>
datering: 1981 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: adima = daarom, daardoor
etymologie: Valls 1981: adamek ah ain' goin' = that's why i am not going; From Dutch Creole "Dadimaak." Also adima = for that reason
bron: Valls 1981 (Valls 1981)
-
▾ Negerhollands
dadiemaak, adima
[daarom, daardoor]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: 1926: adima = daardoor, daarom (ouder: dadiemaak, 'dat is het wat maakt')
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
adameck, adima
[daarom, daardoor]
<via Negerhollands>
-
▾ data
[gegevens, feiten]
-
▾ Boeginees
dâta
[gegevens, feiten]
-
▾ Boeginees
dâta
[gegevens, feiten]
-
▾ datief
[derde naamval]
-
▾ Indonesisch
datif
[derde naamval]
-
▾ Indonesisch
datif
[derde naamval]
-
▾ datum
[dagtekening]
-
▾ Indonesisch
datum
[dagtekening]
-
▾ Negerhollands
datum
[dagtekening]
-
▾ Singalees
dātama
[dagtekening]
-
▾ Surinaams-Javaans
dhatem
[dagtekening]
-
▾ Indonesisch
datum
[dagtekening]
-
▾ dauw
[gecondenseerde waterdamp]
-
▾ Berbice-Nederlands
dau
[gecondenseerde waterdamp]
-
▾ Negerhollands
douw, dou
[gecondenseerde waterdamp]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: douw (old 1776), dou (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old (1776), djdj (1926))
-
▾ Papiaments
dauw
†verouderd
[gecondenseerde waterdamp]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Jesurun daut
bron: Putman 1859 (Putman1859; Noordegraaf, Jan (2015), ‘Lexicografie op Curaçao. Abraham Jesurun en zijn woordenlijst van het Papiaments (1898)’, in: Trefwoord 2015, http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord)
-
▾ Sranantongo
dow, dow-watra (ouder: don, dou)
[gecondenseerde waterdamp]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Berbice-Nederlands
dau
[gecondenseerde waterdamp]
-
▾ daveren
[dreunen, schudden]
-
▾ Duits
davern
[(van een schip) heftig slingeren; (dial.) dreunen, schudden]
datering: 1794 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Kluge: Röding 1794; nach nl. daveren; Smet 92: dialect van Danzig: woord uit de zeemanstaal
bron: Kluge 2002 Mitzka 1958 Wiens 1916 (Kluge, Wiens, Mitzka)
-
▾ Duits
davern
[(van een schip) heftig slingeren; (dial.) dreunen, schudden]
-
▾ David
[eigennaam]
-
▾ Kupang-Maleis
Da'i
[eigennaam]
-
▾ Kupang-Maleis
Da'i
[eigennaam]
-
▾ dazen
[onzin uitslaan, ijlen]
-
▾ Frans
daser
(dialect)
[dromen, ten prooi zijn aan duizeling, dutten]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dazerie, etc.
etymologie: Mndl. dasen lebt in ndl. dazen weiter. Dazu gehören auch e. to daze 'betäuben, verwirren', norw. daase 'stumpfsinniger mensch' usw. Innerhalb des fr. lebt die wortfamilie vor allem im hain. flandr. pik. lothr., in gewissen ablt. auch im wallon., im bmanc., im Bourbonnais. Das wort lebt also besonders in den grenzmundarten, ist aber auch gewandert.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
daser
(dialect)
[dromen, ten prooi zijn aan duizeling, dutten]
-
▾ de
[lidwoord]
-
▾ Berbice-Nederlands
di
[lidwoord]
-
▾ Negerhollands
dǝ
[lidwoord: de, die]
-
▾ Skepi-Nederlands
di
[lidwoord]
-
▾ Berbice-Nederlands
di
[lidwoord]
-
▾ de facto
[feitelijk]
-
▾ Indonesisch
défakto
[feitelijk]
-
▾ Indonesisch
défakto
[feitelijk]
-
▾ De L. & Co
[merknaam voor een auto-accu]
-
▾ Indonesisch
délko
[auto-accu]
-
▾ Indonesisch
délko
[auto-accu]
-
▾ De Witt
[achternaam van twee Nederlandse staatslieden die in 1672 gelyncht zijn]
-
▾ Engels
Dewitt, De-Witt
†verouderd
[lynchen]
datering: 1689 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: From the surname of the two brothers John and Cornelius De Witt, Dutch statesmen, opponents of William III as Stadtholder of the United Provinces, who were murdered by a mob in 1672.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Engels
Dewitt, De-Witt
†verouderd
[lynchen]
-
▾ de-
[voorvoegsel met ontkennende betekenis: ont-]
-
▾ Indonesisch
dé-
[ont-]
-
▾ Indonesisch
dé-
[ont-]
-
▾ debarkering
[ontscheping]
-
▾ Indonesisch
débarkasi
[ontscheping]
-
▾ Indonesisch
débarkasi
[ontscheping]
-
▾ debat
[discussie]
-
▾ Indonesisch
débat
[discussie]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: berdébat = discussiëren; memperdébatkan = over iets discussiëren; pendébat = debater
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Javaans
dhébat
[discussie]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: didhébat = men opponeert
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Makassaars
debấ
[discussie]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ádebấ = debatteren, padebấ = iemand die altijd maar wil debatteren, sidebấ = met elkaar debatteren, pasidebâkkang = met elkaar debatteren over iets
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
debat
[discussie]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: badebat = discussiëren
bron: Warokka 2004 (DJERY)
-
▾ Indonesisch
débat
[discussie]
-
▾ debatteren
[discussiëren]
-
▾ Javaans
dhébat-dhébatan
[discussiëren]
-
▾ Javaans
dhébat-dhébatan
[discussiëren]
-
▾ debet
[tegoed]
-
▾ Indonesisch
débét, debit
[tegoed]
-
▾ Indonesisch
débét, debit
[tegoed]
-
▾ debiel
[zwakzinnig]
-
▾ Indonesisch
débil
[zwakzinnig]
-
▾ Indonesisch
débil
[zwakzinnig]
-
▾ debiet
[afzet]
-
▾ Indonesisch
débit
[afzet]
-
▾ Indonesisch
débit
[afzet]
-
▾ debije
[maat voor het elektrische dipoolmoment van een molecule, naar P.J.W. Debije]
-
▾ Deens
debye
[maat voor het elektrische dipoolmoment]
status: ontlening onzeker
etymologie: Fremmed2: efter Peter Debye (1884-1966) amerikansk fysiker, født i Holland.
bron: Brüel 1993 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, Fremmed2)
-
▾ Litouws
debajus
[maat voor het elektrische dipoolmoment]
status: ontlening onzeker
etymologie: pagal olandų fiziko Peterio Jozefo Debajaus (Debye; 1884-1966) pavardę
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Deens
debye
[maat voor het elektrische dipoolmoment]
-
▾ debiteur
[schuldenaar]
-
▾ Indonesisch
débitur
[schuldenaar]
-
▾ Negerhollands
debiteer, debitor
[schuldenaar]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 (Hesseling 1905, Hesseling 1905: 299)
-
▾ Indonesisch
débitur
[schuldenaar]
-
▾ Debora
[eigennaam]
-
▾ Kupang-Maleis
Bo
[eigennaam]
-
▾ Kupang-Maleis
Bo
[eigennaam]
-
▾ debuut
[eerste optreden]
-
▾ Indonesisch
début
[eerste optreden]
-
▾ Indonesisch
début
[eerste optreden]
-
▾ decaan
[voorzitter van faculteit]
-
▾ Indonesisch
dékan
[voorzitter van faculteit]
-
▾ Papiaments
dekan
[voorzitter van faculteit]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
dékan
[voorzitter van faculteit]
-
▾ decade
[tijdperk van tien dagen]
-
▾ Indonesisch
dékade
[tijdperk van tien dagen]
-
▾ Indonesisch
dékade
[tijdperk van tien dagen]
-
▾ decadent
[ontaard]
-
▾ Indonesisch
dékadén
[ontaard]
-
▾ Indonesisch
dékadén
[ontaard]
-
▾ decadentie
[geleidelijk verval]
-
▾ Indonesisch
dékadensi
[ontaarding]
-
▾ Indonesisch
dékadensi
[ontaarding]
-
▾ decagram
[tien gram]
-
▾ Boeginees
dekagærâmæ
[tien gram]
-
▾ Makassaars
dekagarâma
[tien gram (bij lood)]
-
▾ Papiaments
dekagram
[tien gram]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Boeginees
dekagærâmæ
[tien gram]
-
▾ decaliter
[tien liter]
-
▾ Boeginees
dekalîteræ
[tien liter]
-
▾ Makassaars
dekalîteré
[tien liter (schepel)]
-
▾ Papiaments
dekaliter
[tien liter]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Boeginees
dekalîteræ
[tien liter]
-
▾ decameter
[tien meter]
-
▾ Boeginees
dekamêteræ
[tien meter]
-
▾ Makassaars
dekamêteré
[tien meter (roede)]
-
▾ Papiaments
dekameter
[tien meter]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Boeginees
dekamêteræ
[tien meter]
-
▾ december
[twaalfde maand]
-
▾ Indonesisch
Désémber
[twaalfde maand]
-
▾ Madoerees
dhesembēr
[twaalfde maand]
-
▾ Makassaars
disêmberé
[twaalfde maand]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Minangkabaus
desember
[twaalfde maand]
-
▾ Negerhollands
december
[twaalfde maand]
-
▾ Nias
desemba
[twaalfde maand]
-
▾ Papiaments
desèmber
[twaalfde maand]
status: ontlening onzeker
etymologie: dezèmber (Ar.)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sarnami
desambar
[twaalfde maand]
-
▾ Singalees
desämbara
[twaalfde maand]
-
▾ Soendanees
Desembĕr
[twaalfde maand]
-
▾ Sranantongo
deisèmber
[twaalfde maand]
-
▾ Surinaams-Javaans
désèmber
[twaalfde maand]
-
▾ Indonesisch
Désémber
[twaalfde maand]
-
▾ decentralisatie
[spreiding]
-
▾ Indonesisch
déséntralisasi
[spreiding]
-
▾ Indonesisch
déséntralisasi
[spreiding]
-
▾ decibel
[verhoudingsmaat voor m.n. geluid]
-
▾ Indonesisch
désibél
[verhoudingsmaat voor m.n. geluid]
-
▾ Papiaments
desibèl
[verhoudingsmaat voor m.n. geluid]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
désibél
[verhoudingsmaat voor m.n. geluid]
-
▾ decigram
[0,1 gram]
-
▾ Boeginees
desigærâmæ
[0,1 gram]
-
▾ Makassaars
desigârama
[0,1 gram]
-
▾ Boeginees
desigærâmæ
[0,1 gram]
-
▾ deciliter
[0,1 liter]
-
▾ Boeginees
desilîteræ
[0,1 liter]
-
▾ Indonesisch
désiliter
[0,1 liter]
-
▾ Makassaars
desilîteré
[0,1 liter (maatje)]
-
▾ Papiaments
desiliter
[0,1 liter]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Boeginees
desilîteræ
[0,1 liter]
-
▾ decimaal
[tiendelig]
-
▾ Indonesisch
désimal
[tiendelig]
-
▾ Papiaments
desimal
[tiendelig]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
désimal
[tiendelig]
-
▾ decimeter
[0,1 meter]
-
▾ Boeginees
desimêteræ
[0,1 meter]
-
▾ Indonesisch
désiméter
[0,1 meter]
-
▾ Makassaars
desimêteré
[0,1 meter (palm)]
-
▾ Papiaments
desimeter
[0,1 meter]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Boeginees
desimêteræ
[0,1 meter]
-
▾ declamatie
[het voordragen]
-
▾ Indonesisch
déklamasi
[het voordragen]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: déklamator = voordrager
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
déklamasi
[het voordragen]
-
▾ declaratie
[verklaring]
-
▾ Indonesisch
déklarasi
[verklaring van uitgaven]
-
▾ Javaans
dhéklarasi
[reisdeclaratie]
-
▾ Papiaments
declaratie
[verklaring]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
déklarasi
[verklaring van uitgaven]
-
▾ declinatie
[grammaticale verbuiging]
-
▾ Indonesisch
déklinasi
[grammaticale verbuiging]
-
▾ Indonesisch
déklinasi
[grammaticale verbuiging]
-
▾ decoctum
[aftreksel van kruiden]
-
▾ Sranantongo
dekoktu
[aftreksel van kruiden]
-
▾ Sranantongo
dekoktu
[aftreksel van kruiden]
-
▾ deconstructie
[bepaald soort analyse]
-
▾ Indonesisch
dékonstruksi
[bepaald soort analyse]
-
▾ Indonesisch
dékonstruksi
[bepaald soort analyse]
-
▾ decor
[toneeltoerusting]
-
▾ Indonesisch
dékor
[toneeltoerusting]
-
▾ Indonesisch
dékor
[toneeltoerusting]
-
▾ decoratie
[versiering]
-
▾ Indonesisch
dékorasi
[versiering]
-
▾ Menadonees
dékorasi
[versiering]
-
▾ Indonesisch
dékorasi
[versiering]
-
▾ decreet
[verordening]
-
▾ Indonesisch
dekrét, dekrit, dikrit
[verordening]
-
▾ Indonesisch
dekrét, dekrit, dikrit
[verordening]
-
▾ dedicatie
[opdracht, toewijding]
-
▾ Indonesisch
dédikasi
[opdracht, toewijding]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: berdédikasi = toegewijd zijn
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
dédikasi
[opdracht, toewijding]
-
▾ deductie
[het deduceren]
-
▾ Indonesisch
déduksi
[het deduceren]
-
▾ Indonesisch
déduksi
[het deduceren]
-
▾ deeg
[mengsel, m.n. van meel met water]
-
▾ Makassaars
deng
(dialect)
[zuurdeeg, zuurdesem]
status: ontlening onzeker
etymologie: dialect van Makassar
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Negerhollands
deeg
[mengsel]
-
▾ Soendanees
deg
[mengsel van meel met water]
-
▾ Makassaars
deng
(dialect)
[zuurdeeg, zuurdesem]
-
▾ deel
[plank, vloer]
-
▾ Bretons
dar
[tegel]
<via Frans>
-
▾ Engels
deal
[grenen of vuren plank]
datering: 1402 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: deal box, door, -shaving, table, etc.; deal-carrier, -merchant, -porter, -runner, etc.; deal-end; deal-fish; deal-frame; deal-worker; deal-yard, Also deal-board.
etymologie: Introduced from Low German c 1400: cf. MLG. dele fem. plank, floor (mod.Du. deel plank, dele, delle floor), corresp. to OHG. dil, dillo m., dilla f., MHG. dil m. f., dille f. board, deal, boarding, mod.G. diele f. deal-board, fir-plank, in north Germany ‘floor’ (see Grimm); ON. <th>ilja fem. deal, plank, planking; OE. <th>ille stake, board, plank, thill:—OTeut. *<th>eljôn- (whence <th>iljôn, <th>illjô, <th>ille: cf. Finnish teljo from Teutonic). Another OE. derivative was <th>elu hewn wood, board, flooring: see theal.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE deal2)
-
▾ Esperanto
dilo
[houten plankje dat meer dan 4 cm dik is]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
etymologie: geleend via Eng deal met ondersteunend bronwoord Du Diele. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Frans
delle
(dialect)
[plank; stok, kinderspel]
-
▾ Portugees
dala
[keukentafel met een blad, ingelegd met steentjes of keramiek]
<via Frans>
datering: 1813 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Do fr. dalle, de origem escandinava.
bron: Cunha 1986 (Da Cunha)
-
▾ Bretons
dar
[tegel]
<via Frans>
-
▾ deel
[gedeelte]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
del
[gedeelte]
datering: 1801 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk dêl
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Frans
delle
†verouderd
(dialect)
[stuk, brok]
datering: 1593 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: Deel (mndl.) 'teil'.
bron: Wartburg 1928 (FEW (teil 2))
-
▾ Javaans
dhil
[gedeelte; boekdeel]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dhildhilan = in delen
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Makassaars
dêlé
[deel van een film]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Negerhollands
deel
[gedeelte, part]
-
▾ Noors
del
[gedeelte]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO; fra lty; FuT: dem mnd. dêl (deil) entlehnt
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
del
[gedeelte]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: delbetalning, delresultat, beståndsdel, överdel
etymologie: före 1520; fornsv. del 'del; andel; lott'; av lågty. del med samma bet.; gemens. germ. ord; jfr andel
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
del
[gedeelte]
-
▾ deelachtig
[deelhebbend aan]
-
▾ Deens
delagtig
[medeverantwoordelijk; betrokken; medewetend]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: af mnt. delachtich, delhaftich, jf. ty. teilhaft(ig); afl. af Del) som har del ell. andel i noget.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, DDO)
-
▾ Negerhollands
deelachtig
[deelhebbend aan, betrokken]
-
▾ Noors
delaktig
[medeverantwoordelijk, betrokken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO; fra lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
delaktig
[medeverantwoordelijk, betrokken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. delaktogher; av äldre lågty. delhaftich, delachtich; till del och -haftig, -aktig, urspr. 'behäftad med'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
delagtig
[medeverantwoordelijk; betrokken; medewetend]
-
▾ deels
[voor een deel, gedeeltelijk]
-
▾ deelsom
[vraagstuk bestaande in de rekenkundige bewerking van delen]
-
▾ Papiaments
sòm di divishon
[vraagstuk bestaande in de rekenkundige bewerking van delen]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
sòm di divishon
[vraagstuk bestaande in de rekenkundige bewerking van delen]
-
▾ deeltje
[elk van de kleinst mogelijke hoeveelheid materie of energie]
-
▾ deelwoord
[participium]
-
▾ Chinees
fenci
[participium]
<via Japans>
-
▾ Japans
bunshi
[participium, lett. deelwoord]
datering: 1856 (1851-1900)
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: Oranda buten jirui
bron: Kuiper 1993 (Kuiper)
-
▾ Chinees
fenci
[participium]
<via Japans>
-
▾ deemoed
[onderworpenheid]
-
▾ Negerhollands
demoed
[nederige onderworpenheid]
-
▾ Zweeds
demöd
†verouderd
[onderdanigheid]
status: ontlening onzeker
etymologie: SAOB; med anslutning till DEMÖDIG, af nt. demoed (mnt. demot) l. holl. deemoed, m., l. möjl. af t. dernut, f., som ytterst är sammansatt af fht. deo, tjänare (…), o. muot (…) o. eg. betyder `en tjänares (underdåniga) sinnelag' (se närmare KLUGE Etym. wb. ); eller ock en subtraktionsbildning till DEMÖDIG efter mönstret af sådana ordpar som MOD – MODIG, DYGD – DYGDIG
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Negerhollands
demoed
[nederige onderworpenheid]
-
▾ deemoedig
[nederig, ootmoedig]
-
▾ Negerhollands
demoedig
[nederig, ootmoedig]
-
▾ Negerhollands
demoedig
[nederig, ootmoedig]
-
▾ Deen
[inwoner van Denemarken]
-
▾ Makassaars
dēng
[inwoner(s) van Denemarken, Denen]
-
▾ Negerhollands
Dēn, Deen
[inwoner(s) van Denemarken, Denen]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Hesseling 1905, Rossem 1996: 179: Deen = Deens
etymologie: Dēn (djdj 1926), Deen (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Makassaars
dēng
[inwoner(s) van Denemarken, Denen]
-
▾ deerne
[jong meisje]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
terne
[dienstmeid; jonge maagd of meid]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra osax. ell. mnt., jf. mnt.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Frans
déerne
(dialect)
[meisje, dienstmeisje]
datering: 1655 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dernette etc.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Noors
terne
[kamermeisje, dienstmeisje, bruidsmeisje]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: norr. therna, av lty derne; FuT: = as. thiorna, mnd. dêrne 'mädchen, jungfrau'(holl. deern)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
tärna
[meisje, bruidsmeisje]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: tärnbukett, brudtärna, luciatärna, kammartärna
etymologie: före 1520; fornsv. thärna 'tärna; tjänarinna'; trol. av lågty. derne 'flicka'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
terne
[dienstmeid; jonge maagd of meid]
-
▾ deëscalatie
[het doen verminderen]
-
▾ Indonesisch
dééskalasi
[het doen verminderen]
-
▾ Indonesisch
dééskalasi
[het doen verminderen]
-
▾ defaitisme
[moedeloosheid]
-
▾ Indonesisch
défaitisme
[moedeloosheid]
-
▾ Indonesisch
défaitisme
[moedeloosheid]
-
▾ defect
[beschadigd]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1650;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Petjoh
defèk
[beschadigd]
-
▾ Petjoh
defèk
[beschadigd]
-
▾ defenderen
[verdedigen]
-
▾ Negerhollands
defendeer
[verdedigen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: old 1776: ontkennende vorm = die no ben voor defendeer (= onverantwoordelijk)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Negerhollands
defendeer
[verdedigen]
-
▾ defensie
[verdediging]
-
▾ Fries
definsje
[verdediging]
-
▾ Fries
definsje
[verdediging]
-
▾ defensief
[verdedigend]
-
▾ Indonesisch
défensif
[verdedigend]
-
▾ Indonesisch
défensif
[verdedigend]
-
▾ deficiëntie
[tekort]
-
▾ Indonesisch
défisiénsi
[tekort, achterstand]
-
▾ Indonesisch
défisiénsi
[tekort, achterstand]
-
▾ deficit
[tekort]
-
▾ Indonesisch
défisit
[nadelig saldo]
-
▾ Indonesisch
défisit
[nadelig saldo]
-
▾ defilé
[parade]
-
▾ Indonesisch
défilé
[parade; in het gelid voorbijgaan]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: berdéfilé = defileren
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
défilé
[parade; in het gelid voorbijgaan]
-
▾ defileren
[in smalle formatie voorbijtrekken]
-
▾ Javaans
dheblèren
[in smalle formatie voorbijtrekken]
-
▾ Javaans
dheblèren
[in smalle formatie voorbijtrekken]
-
▾ definitie
[begripsbepaling]
-
▾ Indonesisch
définisi, dépinisi, dipinisi
[begripsbepaling]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mendéfinisikan = definiëren
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
définisi, dépinisi, dipinisi
[begripsbepaling]
-
▾ definitief
[blijvend]
-
▾ Indonesisch
définitif, dép
[blijvend]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mendép = blijvend afstellen
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
définitif, dép
[blijvend]
-
▾ deflatie
[waardevermeerdering van geld]
-
▾ Indonesisch
déflasi
[waardevermeerdering van geld]
-
▾ Indonesisch
déflasi
[waardevermeerdering van geld]
-
▾ deformatie
[misvorming]
-
▾ Indonesisch
déformasi
[misvorming]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: terdéformasi = misvormd
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
déformasi
[misvorming]
-
▾ deftig
[voornaam; (verouderd) deugdelijk, flink, geducht]
-
▾ Ambons-Maleis
dèftig
[voornaam]
status: ontlening onzeker
etymologie: Dija soedah basalin pakean deftig 'hij is op zijn zondag's gekleed'
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Deens
deftig
[stevig, krachtig, flink, zwaar]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Jysk ordbog: nedertysk deftig, jf. frisisk deftich. OOD: fra nt. (ty.) deftig; besl. m. eng. deft, dygtig, behændig, oeng. gedæfte, mild, samt. got. gadaban, være passende, Kluge: Ursprünglich niederdeutsches Wort aus nndl. deftig "gewichtig", auch "vornehm" (vom Friesischen ausgehend). Dieses gehört zu ae. gedäfte "freundlich", Adv. "passend, bereit", ist also offenbar ein altererbtes Wort. Kuepper: Stammt aus dem ndl und fries »deftig = belangreich« und wurde hinsichtlich der Bedeutung durch »kräftig« beeinflußt. Bluhme: Lehnwort: nl. fries.
bron: Dahlerup 1919-1956 Kluge 2002 Küpper 1987 Smet 2004 (OOD, Jysk ordbog, Kluge, Kuepper, Duden Universal, Smet 04, Bluhme)
-
▾ Duits
deftig
[stevig, grof; voornaam]
<via Nederduits>
datering: 1551-1600
status: ontlening onzeker
etymologie: Kluge: Ursprünglich niederdeutsches Wort aus nndl. deftig "gewichtig", auch "vornehm" (vom Friesischen ausgehend). Dieses gehört zu ae. gedäfte "freundlich", Adv. "passend, bereit", ist also offenbar ein altererbtes Wort. Kuepper: Stammt aus dem ndl und fries »deftig = belangreich« und wurde hinsichtlich der Bedeutung durch »kräftig« beeinflußt. Bluhme: Lehnwort: nl. fries.
bron: Kluge 2002 Küpper 1987 Smet 2004 (Kluge, Kuepper, Duden Universal, Smet 04, Bluhme)
-
▾ Fries
deftich
[voornaam]
-
▾ Kupang-Maleis
dèftig
[voornaam]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: pakeian dèftig = met een rok gekleed zijn
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Menadonees
dèftig
[voornaam]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: pakeian dèftig = met een rok gekleed zijn
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Papiaments
dèftu
[voornaam]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Ternataans-Maleis
dèftig
[voornaam]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: pakeian dèftig = met een rok gekleed zijn
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Ambons-Maleis
dèftig
[voornaam]
-
▾ degel
[drukplaat van pers]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1573;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
digel, digle
[drukplaat van pers]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: schw. digel, von holl. digel — nhd. Tiegel in ders. bed. Zugrunde liegt lat. têgula „(leckplatte", worüber siehe tegl. Nd. anlautendes d = hd'. t von lat. t hat analogien; z. b. mnd. donneken (donken) = nhd. tünchen von lat. tunicare. OOD: fra ty. tiegel ell. holl. degel; besl. m. lat. tegula, (flad) teglsten (se Tegl); bogtr. SAOB: af t. tiegel
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 SAOB 1898 (FuT, OOD, SAOB)
-
▾ Noors
digel, digle
[drukplaat van pers]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: schw. digel, von holl. digel — nhd. Tiegel in ders. bed. Zugrunde liegt lat. têgula „(leckplatte", worüber siehe tegl. Nd. anlautendes d = hd'. t von lat. t hat analogien; z. b. mnd. donneken (donken) = nhd. tünchen von lat. tunicare. SAOB: af t. tiegel
bron: Falk 1910-1911 SAOB 1898 (FuT, SAOB)
-
▾ Deens
digel, digle
[drukplaat van pers]
-
▾ degelijk
[deugdelijk]
-
▾ Deens
dejlig
[heerlijk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk degelik 'dygtig' afl. af dege 'trivsel'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
deilig
[heerlijk, verrukkelijk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty degelich 'dugende', av dege 'trivsel'; FuT: von mnd. degelîk 'tüchtig, kräftig, brav"(holl. degelijk), eine ableitung von mnd. dege, m. gedeihen (holl. deeg, dege, nhd. degen uns segen, 'gedeihen und wachstum')
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
dejlig
[liefelijk, lieftallig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. dägheliker; av lågty. degelik 'duktig; som frodas'; besl. med gedigen
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
dejlig
[heerlijk]
-
▾ degen
[stootwapen]
-
▾ Duits
Degen
[stootwapen]
status: Ambigu: Nederlands of Frans ; ontlening onzeker
etymologie: Bluhme: Nederlands, Duden Universal: Frans: ostfrz. degue (= frz. dague) < aprovenz. od. ital. daga= Dolch, H. u
bron: Duden Universal 2003 (Bluhme, Duden Universal)
-
▾ Indonesisch
dégen
[stootwapen]
-
▾ Negerhollands
deegen
[stootwapen]
-
▾ Papiaments
degel
†verouderd
[stootwapen]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p. 24
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Duits
Degen
[stootwapen]
-
▾ degeneratie
[ontaarding]
-
▾ Indonesisch
dégénerasi
[ontaarding]
-
▾ Indonesisch
dégénerasi
[ontaarding]
-
▾ degradatie
[verlaging in rang]
-
▾ Indonesisch
dégradasi
[verlaging in rang]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mendégradasikan = degraderen
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
dégradasi
[verlaging in rang]
-
▾ dehydratie
[wateronttrekking]
-
▾ Indonesisch
déhidrasi
[wateronttrekking]
-
▾ Indonesisch
déhidrasi
[wateronttrekking]
-
▾ deining
[beweging door golf, ritmische beweging]
-
▾ Deens
dønning
[beweging door golf, ritmische beweging, golfverspreiding van ideologie]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk düning ¯ verbalsubstantiv til dünen 'strække, udvide', Kluge: Aus ndd. dünung, nndl. deining "Dünung" zu ndd. dünen "auf- und niederwogen", nndl. deinen "leise auf- und niederwogen". Die weitere Herkunft bleibt unklar. Bartz: Niederdt. Düning, -länd. deining, zu niederdt. dünen, -länd. deinen. "auf- und abwogen". Herkunft von deining unsicher, vielleicht zu mittelniederdt. donen "schwellen"zu dun "aufgeschwollen, betrunken".
bron: Bartz 2007 Becker-Christensen 2005 Kluge 2002 Arnesen (PNOE, Arnesen, Kluge, Bartz)
-
▾ Duits
Dünung, ouder ook: Deining
[zeebeweging]
datering: 1851-1900
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Aus ndd. dünung, nndl. deining "Dünung" zu ndd. dünen "auf- und niederwogen", nndl. deinen "leise auf- und niederwogen". Die weitere Herkunft bleibt unklar. Bartz: Niederdt. Düning, -länd. deining, zu niederdt. dünen, -länd. deinen. "auf- und abwogen". Herkunft von deining unsicher, vielleicht zu mittelniederdt. donen "schwellen"zu dun "aufgeschwollen, betrunken".
bron: Bartz 2007 (Kluge, Bartz)
-
▾ Fins
tyyninki
[beweging door golf, ritmische beweging]
<via Zweeds>
-
▾ Noors
dønning
[langzame zeegolven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, av dünen 'strekke, utvide'; FuT: von nd. düning, dîning = fries. dîning, holl. deining.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Zweeds
dyning
[langzame zeegolven]
datering: 1769 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1769; av lågty. düning, dining med samma bet.; av okänd härledning
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
dønning
[beweging door golf, ritmische beweging, golfverspreiding van ideologie]
-
▾ deinzen
[achteruitwijken]
-
▾ Deens
dejse
[vaart verminderen door tegen de wind in te draaien, slingeren, omvallen]
status: ontlening onzeker
etymologie: laant fra holl. deisen, deinzen (glholl. d. s.) ell. nt. deisen (mnt. d. s.), gaa ell. vige tilbage, gaa ell. liste bort (holl. ogs.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Arnesen)
-
▾ Fins
deisata
†verouderd
[achteruit bewegen van schip]
<via Zweeds>
-
▾ Noors
deise
[vallen, slaan]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty eller nederl, trol besl med 'dette'; FuT: taumelnd fallen, gleiten, auch von einem schiff, das beim beidrehen sich rückwärts bewegt), neunorw. deise, 'fallen, stürzen, unachtsam darauf losfahren'. Das wort ist dem nd. dei(n)sen, 'zurückweichen' entlehnt (holl. deinzen, 'zurückweichen')
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Zweeds
dejsa
[achteruit bewegen met behulp van de wind]
datering: 1698 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dejsgirig (gezgegd over schepen die makkelijk achteruit bewegen); dejsvända; dejsningsmanöver
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1698; av nederl. deinzen 'fara av och an; gå akteröver'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
dejse
[vaart verminderen door tegen de wind in te draaien, slingeren, omvallen]
-
▾ dek
[bedekking; scheepsdek]
-
▾ Ambons-Maleis
dèk
[scheepsdek]
-
▾ Atjehnees
dèt
[scheepsdek]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
etymologie: men gebruikt ook: glumeut
bron: Djajadiningrat 1934 (RA)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
dèk
[verdieping]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Deens
dæk
[scheepsdek, bedekking, verdieping van brug]
datering: 1701-1750
status: ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nedertysk deck el. nederlandsk dek afl. af dekken (jf. vb. dække). Skautrup: holl, foerst ca. 1700. OOD: fra nt. ell. holl. dek, hty. deck, Kluge: Ursprünglich niederländisches Wort der Seemannssprache (dafür ndd. Verdeck), zuerst vielleicht in nndl. overdeck, eigentlich "Überdecke" zu decken, Lehnübersetzung zu it. coperta f., nfrz. couverte f. (durchgehende Böden in Schiffen wurden zuerst im mittelmeerischen Schiffsbau eingeführt); dann vor allem durch das Englische bestimmt. Bluhme: Lehnwort: nl. nd.
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD, Skautrup, Arnesen, Kluge, Bluhme)
-
▾ Duits
Deck
[scheepsdek]
datering: 1651-1700
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Ursprünglich niederländisches Wort der Seemannssprache (dafür ndd. Verdeck), zuerst vielleicht in nndl. overdeck, eigentlich "Überdecke" zu decken, Lehnübersetzung zu it. coperta f., nfrz. couverte f. (durchgehende Böden in Schiffen wurden zuerst im mittelmeerischen Schiffsbau eingeführt); dann vor allem durch das Englische bestimmt. Bluhme: Lehnwort: nl. nd.
bron: Bluhme 2005 Kluge 2002 (Kluge, Bluhme)
-
▾ Engels
deck
[(verouderd) bedekking; scheepsvloer; plankier; verdieping van een bus; bedieningspaneel van een bandrecorder; spel kaarten]
datering: 1466 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: deck-cabin, -cleat, -cricket, -flat, -framing, -game, -officer, -passage, -passenger, -plank, -pump, -scrubber, -seat, -stool, -stringer, -swabber, -transom, -trumpet, -watch; also, deck-beam; deck-boy; deck-bridge; deck-cargo; deck class; deck-collar (U.S.); deck-feather; deck-flats; deck-hand; deck-head; deck-hook; deck-house; deck-lander; deck-light; deck-load; deck-nail; deck-pipe; deck-plate; deck-pot; deck quoits; deck-sheet; deck-stopper; deck-tackle; deck tennis
etymologie: In sense 1, app. of Flemish or LG. origin. In sense 1, prob. a. MDu. dec (neuter) roof, covering, cloak, pretext (app. from decke:-OTeut. <th>akjom, from same root as deck v.): cf. Kilian `decke operimentum, lodix = decksel operimentum, opertorium, tegumen, tegumentum, tegmen, stragulum'; also mod.Du. dek bed-covering, horse-cloth. But in the nautical sense, 2, the word is not known in Du. before 1675-81, when dek (neuter) appears as a synonym of verdek, quoted in the nautical sense in 1640, but recorded by Kilian, 1599, only in the general sense `tegumen, velamen'. Thus, deck in the nautical sense, appears to be known in Eng. 160 years earlier than in Dutch. It may be simply a specific application of the general sense `covering', or it may come more immediately from the MDu. sense `roof.'
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE deck 1)
-
▾ Ests
tekk
[bedekking]
-
▾ Fins
täkki
[bedekking van textiel; scheepsdek]
<via Zweeds>
datering: 1862 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: täkkilasti: deklast; täkkäri: man op het dek, dekmatroos
bron: Ginneken 1913-1914 Nurmi 1998 (Stjerncreutz, JvG, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Frans
deck
[bedekking (van een schip)]
<via Engels>
datering: 1925 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: 1925; angl. deck, même sens, d'abord « couverture, revêtement, toit », emprunt au moyen néerlandais dec.
bron: Robert 2005 (GRobert)
-
▾ Indonesisch
dék
[scheepsdek]
-
▾ Jakartaans-Maleis
dèk
[scheepsdek]
-
▾ Japans
dekki
[dek (van een schip); nu ook gebruikt voor tapedeck, bandopnemer]
-
▾ Javaans
dhèg
[scheepsdek]
-
▾ Keiëes
dek
[vloer, dek van boot]
-
▾ Kupang-Maleis
dèk
[scheepsdek]
-
▾ Menadonees
dèk
[scheepsdek]
-
▾ Noors
dek
[scheepsdek]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty eller nederl, besl m tak; FuT: von nd. deck, holl. dek (wovon engl. dek).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Oekraïens
dek
[scheepsdek]
<via Russisch>
-
▾ Papiaments
dèk
[scheepsdek]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Pools
dek
[scheepsdek]
status: ontlening onzeker
etymologie: scheeepsvloer, scheepszoldering
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
dek
[scheepsdek]
datering: 1701 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ndl. dek, dass., oder engl. deck, bzw. nhd. Deck, s. Meulen 53, Smirnov 100 ff. VdMeulen 1909:Dek. Welfzels te scheep, daer men overloopt. W. blz. 487, vgl. Uz. 2G8. Dekken noemt men aan boord de vloeren in het schip, die dienen tot het verblijf der bemanning, de berging van behoeften of de batterijen; bovendien zijn zij een krachtig middel van verband voor bet bovenschip. T. Russ. dek, pont. Het woord is zoowel uit het JIoll. nis uit het Eng. (deck) in het Russ. gekomen; de namen der vier verdiepingen van een oorlogsschip, die men dekken noemt, zijn uit het Eng.-. 1. Russ. operdék, troisième pont, uit Eng. upperdeck/6). 2. Russ. »udeldeck, second pont, uit Eng. middle deck4). 3. Russ. góndêk, premier pont, uit Eng. gundeck. 4. Russ. órlopdék, faux pont, uit Eng. orlopdeck5). Voor het laatste dek kennen de Russen ook de IJoll. benaming, waarin echter het woord dek niet voorkomt, n. 1. de koebrut/, Russ. k úbrik, faux pont, z. ald. Russ. dek uit Eng. deck vindt men ook terug in den naam van liet achterste gedeelte van het opperdek (overigens zijn de benamingen van de verschillende gedeelten van het opperdek alle aan het lloll. ontleend, z. de art. Bak, Schans, Hut): Russ. kvdrterdek, gaülard d'arrière, uit ling. Quarterdeck, waarnaasteen Russ. ska neg uit lloll. schansen veel algemeener gebruikelijk is. Vroeger was op de Russ. vloot hiervoor ook het woord galfdek niet onbekend: hier heeft men echter met het lloll. dek te doen, lloll. half dek, z. ald.; in een andere beteekenis zit het lloll. dek in de verouderde Russ. benaming voor een tent op het achterschip, n. 1. Russ. z/mdek uit lloll. zondek. Ook in samenstellingen, waarin *) Namen van Russische vaartuigen. ') In de tegenwoordige Russ. woordenboeken vond ik van deze schepen alleen de s)iidk, Russ. smaka, genoemd, z. ald., terwijl op een lijst van woorden, in den tijd van LVlEi; DEN (jiiooTE gebruikelijk, door den heer N. A. SMLIÏNOV te Petersburg samengesteld en mij toegezonden, voorkomt Russ. ijekbol d.i. Holl. hekboot, en Russ. tonišcJioul tonišcJioul d. i. Holi. tolcnseJiuit. 3) Dat Russ. operdek uit Eng. npperdeck en niet uit Holi. opperdek is, bewijzen samenstellingen als Russ. operdeklranec uit Eng. upperdecktronNom^uss.operdtikknisa uit Eng. vjiperdeekknees. Voor Russ. oper- uit Eng. vpper- vgl. nog Russ. operfutoks uit Eng. upperfiilloeks en Russ. operfulokrider* uit Eng. itpperfnllockriders. 4) Hierbij Russ. midetdelckljams, bauquicre du deuxième pont, uit Eng. mitblledecketamps. 5) Russ. urlop uit Eng. orlop en niet uit Holl. overloop, zooals men misschien zou kunnen denken, wanneer men vergelijkt Russ. bom- uit Holl. boven-; maar z. de samenstellingen, b. v. Russ. orlophims, faux bau, uit Eng. orlopbeams, enz. dek het eerste lid uitmaakt, ontmoeten wij het Eng. en het Iloll. woord naast elkaar: Russ. dektrénec, harre de pont, nit Eng. dccktransom, maar Russ. dekjiinga, apprenti-marin, mousse, uit lïoll. del-jongen. Hij Russ. dek hooren de afgeleide adj. dé kovy j en décnyj, het laatste b. v. in: dvudécngj, treel/déényj korébl\ tweedekker, driedekker.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Soendanees
dek
[scheepsdek, -vloer]
-
▾ Ternataans-Maleis
dèk
[scheepsdek]
-
▾ Zweeds
däck
[scheepsdek; band (eig.: dekking)]
datering: 1917 (1901-1950)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bildäck, cykeldäck
etymologie: sedan 1917; av lågty. deck, eg. 'betäckning', till decken, se täcka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Ambons-Maleis
dèk
[scheepsdek]
-
▾ dekbed
[met isolerende stof gevuld dek om onder te slapen]
-
▾ Frans
dicbeth
(dialect)
[met isolerende stof gevuld dek om onder te slapen]
datering: 1601-1700 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: Kan zowel dt. als nl. zijn. Als het Waalse woord hieruit geleend is, dan zou de verbreiding uitgegaan zijn van Luik, waarvandaan overigens ook de oudste vindplaats stamt
bron: Wartburg 1928 (FEW deckbett)
-
▾ Frans
dicbeth
(dialect)
[met isolerende stof gevuld dek om onder te slapen]
-
▾ dekblad
[buitenste blad van een sigaar]
-
▾ Indonesisch
dékblad
[buitenste blad van een sigaar]
-
▾ Indonesisch
dékblad
[buitenste blad van een sigaar]
-
▾ deken
[beddek]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1326-1350;
thema: sociale leven
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
dækken
[beddek; bedekking voor dieren]
datering: 1752 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk dekken afl. af vb. dekken (jf. vb. dække), fra nt. dek(k)en, OOD: fra nt. dek(k)en, af nt. dekken (v.), se II. dække DOFF: holl. decken
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Indonesisch
dék
[beddek]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dék-dékan = zich indekken
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Javaans
dhèg
[beddek]
-
▾ Madoerees
dhek, ēddhek
[beddek]
-
▾ Noors
dekken
[paardendeken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, besl m 'dekke'; FuT: entspricht holl. deken, 'decke'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
deken, dekel, deklo (Ar.)
[kleed ter beschutting tegen de kou]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Joubert PN: deklo (Ar.) ; Uit: Ewijk p. 24
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Saramakkaans
déigi
[beddek]
-
▾ Surinaams-Javaans
déken
[beddek]
-
▾ Deens
dækken
[beddek; bedekking voor dieren]
-
▾ deker, daker
[(verouderd) tiental (huiden e.d.)]
-
▾ Baskisch
traka
[vorm, formatie, uiterlijk]
<via Frans>
datering: 1851-1900
status: ontlening onzeker
etymologie: Lh definieert traka in het Laag-Navarrees als leenwoord uit het Gaskonse traque. In het aangrenzende Labourdijns is het synoniem traza, dat aan het Spaanse traza ontleend zou zijn. Azk 2 definieert traka als ‘gestalte, uiterlijk gedrag, vóórkomen’ zowel voor het Laag-Navarrees als het Labourdijns. Sar 9 definieert traka ‘uiterlijke vorm’ als Noord-Baskisch.
bron: Azkue 1969 Lhande 1926 Sarasola 1984-1995 (Lh, Azk 2, Sar 9)
-
▾ Frans
traque
†verouderd
[groep schepen]
datering: 1773 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Dakere (mndl.) 'zehn stück felle'. Auch mlt. tacra, traca, cacra. Diese massbezeichnung ist aus lt. decuria entlehnt, aus dem d. decher, e. dicker, mndl. dakere stammen. Aus letzterem entlehnt die gallorom. wörter, die sich rasch von der Pikardie her durch den handel in die übrige Galloromania ausgebreitet haben. Vgl. noch TIMBR.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Baskisch
traka
[vorm, formatie, uiterlijk]
<via Frans>
-
▾ dekjongen
[matroos die het dek moet schoonhouden]
-
▾ Russisch
dekjunga
[matroos die het dek moet schoonhouden]
status: ontlening onzeker
etymologie: Dekjongen. Russ. dekjiinga, bij V. op juiiga vermeld, apprenti-marin , mousse. Vgl. het hier op -iongen meegedeelde citaat uitliet Zeereglement van PETEK DEN GKOOTE: kajut . dekji/ngi, cajuyt en dekjongens.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
dekjunga
[matroos die het dek moet schoonhouden]
-
▾ dekken
[bedekken; beschermen, verdedigen (sport); bestek en servies op tafel zetten]
-
▾ Deens
dække
[bedekken; beschermen, verdedigen (sport); vergoeden; bestek en servies op tafel zetten; verstoppen; verslag uitbrengen]
datering: 1919 (1901-1950)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk dekken, tysk decken; samme ord som vb. tække
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Engels
deck
[(verouderd) bedekken, kleden; versieren; (verouderd) toerusten; van een dek voorzien (scheepvaart); in- en uitladen (mijn- en houtindustrie)]
datering: 1513 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: Not known before 16th c.: app. then of recent adoption from Flem. or Low Ger.; cf. Du. dekken, MDu. deken, decken to cover. The latter is = MLG., MHG. decken, OHG. dachjan, decchan:—OTeut. <th>akjan (whence ON. <th>ekja, OFris. thekka, OE. <th>eccan to cover, roof over) a derivative verb from an ablaut-stem <th>ek-, <th>ak-, Indog. teg- to cover, whence ON. <th>ak, OHG. dah, Ger. dach covering, roof, OE. <th>æc, thatch. In branch II a derivative of deck n.1: cf. to roof, floor, etc.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE deck2)
-
▾ Makassaars
dêkkeng
[bedekken]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: andêkkeng = dekken (bij voetbal), schuduwen, anderen geen kans geven iets te verdienen door de prijzen te drukken
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Muna
deke
[beschermen]
-
▾ Negerhollands
dek
[bedekken]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Noors
dekke
[bedekken, verdedigen, vergoeden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, sm o s tekke; FuT: entlehnt dem mnd. decken, 'bedecken' (holl. dekken).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
dèk
[verdedigen (bij bepaalde spelen)]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
deki, dèk
[tafel dekken]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Blanker 2005 Focke 1855 (Woordenlijst S-N, Fo, Prisma S-N 2005)
-
▾ Surinaams-Javaans
ngedèg
[dekking geven, bescherming geven, beschutten, steunen, achter iemand staan, vergoeden]
-
▾ Xhosa
ukudeka
[bedekken]
<via Afrikaans>
-
▾ Deens
dække
[bedekken; beschermen, verdedigen (sport); vergoeden; bestek en servies op tafel zetten; verstoppen; verslag uitbrengen]
-
▾ dekken
[paren]
-
▾ Papiaments
dèk
[paren, bevruchten, bespringen bij grotere zoogdieren als bokken, hengsten, reuen]
-
▾ Surinaams-Javaans
ngedèg
[paren, kruisen]
-
▾ Papiaments
dèk
[paren, bevruchten, bespringen bij grotere zoogdieren als bokken, hengsten, reuen]
-
▾ dekking
[bescherming (tegen vijandelijk vuur)]
-
▾ Indonesisch
déking
[bescherming bij legeraanval; bescherming door een belangrijk persoon]
-
▾ Jakartaans-Maleis
dèking
[bescherming tegen vijandelijk vuur]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: didèking = in bescherming genomen
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Indonesisch
déking
[bescherming bij legeraanval; bescherming door een belangrijk persoon]
-
▾ dekolonisatie
[het zelfstandig worden van koloniën]
-
▾ Indonesisch
dékolonisasi
[het zelfstandig worden van koloniën]
-
▾ Indonesisch
dékolonisasi
[het zelfstandig worden van koloniën]
-
▾ dekriet
[riet (voor gebruik) als dakdekking]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
dektriet
[riet (voor gebruik) als dakdekking]
<via Afrikaans>
datering: 1931 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., dek, to cover + riet reed.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
dektriet
[riet (voor gebruik) als dakdekking]
<via Afrikaans>
-
▾ deksel
[klep]
-
▾ Bemba
dèksèl
[klep]
<via Afrikaans>
status: ontlening onzeker
etymologie: Twee informanten berichten me dat het woord deksel gebruikt wordt in Noord- en Midden-Zambia. De eerste schrijft: Ik heb deksel gehoord in de jaren tachtig en in 2004 in Midden-Zambia; men spreekt daar Lala (ciLala). De spelling in ciLala is dekselo. Dit wordt uitgesproken als /dekselo/ of /dekkeselo/, en gebruikt voor iedere soort van afdekking van een pan, pot en dergelijke. Het woord is opgenomen in het dagelijkse spraakgebruik en overgenomen uit het (verre) Zuid-Afrika. De tweede schrijft: Mijn aanstaande vrouw, afkomstig uit Noord-Zambia, was in 2000 voor het eerst in Nederland. Zij sprak nog geen Nederlands. Tijdens een gesprek met vrienden ving zij het woord deksel op en vertelde mij dat zij dat woord ook kende in haar moedertaal, het Bemba. Haar moeder gebruikte het regelmatig. Later heeft haar moeder dat bevestigd. Mogelijk is het woord deksel ook in Zimbabwe bekend. De uitspraak van deksel is natuurlijk iets anders. De beide lettergrepen hebben dezelfde klank: /dèksèl/. Het woord zal in Zambia inderdaad ontleend zijn aan het Zuid-Afrikaanse deksel. Van oudsher bestonden er namelijk contacten met Zuid-Afrika. In 1895 werd Zambia ‘eigendom’ van de British South Africa Company. Deze Company was opgezet door de mijnmagnaat Cecil Rhodes (1853-1902), die in 1890 premier van de Zuid-Afrikaanse Kaapkolonie werd. Dankzij de Company trokken veel Britten en Zuid-Afrikanen naar Zambia. In 1924 werd het een Britse kroonkolonie onder de naam Noord-Rhodesië. In 1953 werden Noord-Rhodesië, Zuid-Rhodesië (het huidige Zimbabwe) en Nyasaland (het huidige Malawi) tot één federatie samengevoegd. In 1964 werd Noord-Rhodesië onder de naam Zambia een onafhankelijke republiek. Vanaf dat moment steunde de regering de Afrikaanse meerderheidsbewegingen in Zuid-Afrika, Mozambique en Zimbabwe. Al met al heeft Zambia gedurende de hele twintigste eeuw contacten onderhouden met Zuid-Afrika, dus het is goed voorstelbaar dat een Zuid-Afrikaans woord in de talen van Zambia is geleend. Waarom nu juist het woord deksel is geleend, is niet direct duidelijk: misschien gebruikte men in Zambia eerder alleen maar zelfgebakken potten zonder deksel, en werden uit Zuid-Afrika potten mét deksels geïmporteerd.
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Deens
dæksel
[klep]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk decksel afl. af dekken (jf. vb. dække)
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Indonesisch
déksel
[voorwerp dat een hol open lichaam van boven afdekt]
-
▾ Lala
dekselo
[klep]
<via Afrikaans>
status: ontlening onzeker
etymologie: Pas op, uitspraak pasoppo; Niks, uitspraak: nikkiesjie; Sterk, uitspraak: iesjietelliekkie; Broer, uitspraak: bloeloe; Deksel, uitspraak: dekselo of dekkeselo; Midden-Zambia, men spreekt daar Lala (ciLala). Alle zijn opgenomen in het dagelijkse spraakgebruik. In de jaren 1980 en in 2004. Zijn overgenomen uit het (verre) Zuid-Afrika in de periode tussen 1915 en 1940. Pasopo betekent: ik waarschuw je voor de laatste maal! Nikkiesjie komt alleen voor in verbinding met awe (nee). Awe nikkiesjie betekent: zeker niet of het is helemaal niks. Iesjietelliekkie betekent: zeer, ontzettend. Bloeloe betekent familielid of familieleden. Dekselo of dekkeselo: iedere soort van afdekking van een pan, pot en dergelijke. De spelling in ciLala is respectievelijk: Pas op, uitspraak pasopo, nikishi, ishiteliki, blulu, dekselo.
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Noors
deksel
[klep]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av dekke, fra lty; FuT: ist mnd. decksel (deckels)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
dèksel
[afsluiting van pot of pan]
-
▾ Bemba
dèksèl
[klep]
<via Afrikaans>
-
▾ dekstoel
[rieten ligstoel op scheepsdek]
-
▾ Sranantongo
dèksturu
[rieten ligstoel op scheepsdek]
-
▾ Sranantongo
dèksturu
[rieten ligstoel op scheepsdek]
-
▾ delegatie
[afvaardiging]
-
▾ Indonesisch
délégasi
[afvaardiging, het delegeren]
-
▾ Indonesisch
délégasi
[afvaardiging, het delegeren]
-
▾ delegeren
[overdragen, afvaardigen]
-
▾ Indonesisch
délégir
[overdragen, afvaardigen]
-
▾ Indonesisch
délégir
[overdragen, afvaardigen]
-
▾ deleman
[rijtuigje]
-
▾ Indonesisch
délman
[tweewielig rijtuigje]
status: ontlening onzeker
etymologie: genoemd naar ontwerper, dhr. Deeleman
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
dèlèman, dèlman
[rijtuigje]
-
▾ Javaans
dhilman
[tweewielig rijtuigje]
status: ontlening onzeker
etymologie: genoemd naar de ontwerper, de heer Deeleman
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Petjoh
deleman
[rijtuigje]
-
▾ Indonesisch
délman
[tweewielig rijtuigje]
-
▾ delen
[verdelen]
-
▾ Berbice-Nederlands
dele
[verdelen]
-
▾ Deens
dele
[verdelen]
datering: 1791 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk dêlen afl. af dêl (jf. del)
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Noors
dele
[verdelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: dem mnd. dêl entlehnt (…) Hierzu vb.
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Berbice-Nederlands
dele
[verdelen]
-
▾ delftgeld
[(verouderd) soort kanaalbelasting]
-
▾ Frans
delfghelt
†verouderd
(dialect)
[soort kanaalbelasting]
-
▾ Frans
delfghelt
†verouderd
(dialect)
[soort kanaalbelasting]
-
▾ Delfts (aardewerk)
[bepaald soort aardewerk]
-
▾ Engels
delf, delft
[Delfts aardewerk]
datering: 1714 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: a. Du. Delf, now Delft, a town of Holland, named from the delf, delve `ditch', by which name the chief canal of the town is still known: see prec. Since the paragogic t was added to the name of the town in mod.Du., it has been extended also to the English word, probably with the notion that delf was a corruption.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Esperanto
delftaĵo
[Delfts aardewerk]
status: ontlening onzeker
etymologie: ontleend aan de stadsnaam Delft, waaraan toegevoegd het suffix -aĵo, dat een concreet product aangeeft ‘iets uit Delft’, met de betekenisvernauwing ‘aardewerk uit Delft’
bron: Waringhien 2002 (War)
-
▾ Engels
delf, delft
[Delfts aardewerk]
-
▾ delibereren
[beraadslagen]
-
▾ Negerhollands
delibereer
[beraadslagen]
-
▾ Negerhollands
delibereer
[beraadslagen]
-
▾ delicaat
[fijn, teer]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1552-1553;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
délikat
[fijn, teer]
-
▾ Indonesisch
délikat
[fijn, teer]
-
▾ delicatessen
[fijne eetwaren]
-
▾ Engels
delicatessen
[(winkel in) fijne eetwaren]
datering: 1877 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: G. delikatessen, Du. delicatessen, ad. F. délicatesse (see delicatesse).
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Indonesisch
délikatés
[fijne eetwaren, lekkernijen]
-
▾ Papiaments
delikatès
[fijne eetwaren]
-
▾ Engels
delicatessen
[(winkel in) fijne eetwaren]
-
▾ delict
[strafbaar feit]
-
▾ Indonesisch
délik
[strafbaar feit]
-
▾ Indonesisch
délik
[strafbaar feit]
-
▾ delineatie
[omlijning]
-
▾ Indonesisch
délinéasi
[omlijning]
-
▾ Indonesisch
délinéasi
[omlijning]
-
▾ delinquent
[schuldige]
-
▾ Indonesisch
délinkuén
[schuldige]
-
▾ Indonesisch
délinkuén
[schuldige]
-
▾ delta
[land omsloten door rivierarmen]
-
▾ Indonesisch
délta
[land omsloten door rivierarmen]
-
▾ Indonesisch
délta
[land omsloten door rivierarmen]
-
▾ Deltaplan
[waterbouwkundig plan in Nederland]
-
▾ Arabisch (MSA)
mashrūʿ ad-diltā
[waterbouwkundig plan in Nederland]
-
▾ Arabisch (MSA)
mashrūʿ ad-diltā
[waterbouwkundig plan in Nederland]
-
▾ Deltawerken
[werkzaamheden ter uitvoering van het Deltaplan]
-
▾ Arabisch (MSA)
aʿmāl ad-diltā
[werkzaamheden ter uitvoering van het Deltaplan]
-
▾ Arabisch (MSA)
aʿmāl ad-diltā
[werkzaamheden ter uitvoering van het Deltaplan]
-
▾ delven
[graven]
-
▾ Duits
delven
(dialect)
[graven]
status: ontlening onzeker
etymologie: FrL: delven "graben" delf "Graben", westgermanisch, im Deutschen früh gestorben, aber im Niederländisch-Englischen lebendig, mag in Orstnamen Schleswig-Holstein weiterleben, im übrigen aber von den Niederländern neu gebracht sein. (…) Im Bereich der Küste und der Hansestädte bleibt also schwer zu entscheiden, ob bodenständig oder westlich-niederländisch. In einigen Fällen darf man eine Entscheidung wagen, wobei der Blick zugleich auf das Binnenland, Westfalen, auch Ostfalen und die Mark zu richten ist. Teuchert: Schwierig ist die Entscheidung bei D e l f m. Graben und d e l w e n graben. (…) Jellinghaus hält es in Holstein für ndl. und meint, es sei vielleicht durch westfriesische Kolonisten wieder eingeführt worden (Teuchert p. 43).
bron: Frings 1966 Teuchert 1972 (FrL, Teuchert)
-
▾ Duits
delven
(dialect)
[graven]
-
▾ demagoog
[volksmenner]
-
▾ Indonesisch
démagog
[volksmenner]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: démagogi = demagogie
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
démagog
[volksmenner]
-
▾ demarcatie
[grensscheiding]
-
▾ Indonesisch
démarkasi
[grensscheiding]
-
▾ Indonesisch
démarkasi
[grensscheiding]
-
▾ demilitarisering
[het ontdoen van alles wat militair is]
-
▾ Indonesisch
démilitarisasi
[het ontdoen van alles wat militair is]
-
▾ Indonesisch
démilitarisasi
[het ontdoen van alles wat militair is]
-
▾ demissionair
[aftredend]
-
▾ Indonesisch
démisionér
[aftredend]
-
▾ Indonesisch
démisionér
[aftredend]
-
▾ demobilisatie
[het tot vredessterkte terugbrengen van een leger]
-
▾ Indonesisch
démobilisasi
[het tot vredessterkte terugbrengen van een leger]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: démobilisan = demobilisant
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
démobilisasi
[het tot vredessterkte terugbrengen van een leger]
-
▾ democraat
[aanhanger van democratie]
-
▾ Indonesisch
démokrat
[aanhanger van democratie]
-
▾ Sranantongo
deimowkrat
[aanhanger van democratie]
-
▾ Indonesisch
démokrat
[aanhanger van democratie]
-
▾ democratie
[volksregering]
-
▾ Fries
demokrasy
[volksregering]
-
▾ Indonesisch
démokrasi
[volksregering]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: berdémokrasi = democratisch
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Madoerees
dhemokrasi
[volksregering]
-
▾ Fries
demokrasy
[volksregering]
-
▾ democratiseren
[het democratisch maken]
-
▾ Indonesisch
démokratisir
[het democratisch maken]
-
▾ Indonesisch
démokratisir
[het democratisch maken]
-
▾ demograaf
[beschrijver van volkeren]
-
▾ Indonesisch
demograf
[beschrijver van volkeren]
-
▾ Indonesisch
demograf
[beschrijver van volkeren]
-
▾ demografie
[beschrijving van sociale en politieke verschijnselen in of kenmerken van volkeren]
-
▾ Indonesisch
démografi
[beschrijving van sociale en politieke verschijnselen in of kenmerken van volkeren]
-
▾ Indonesisch
démografi
[beschrijving van sociale en politieke verschijnselen in of kenmerken van volkeren]
-
▾ demolitie
[sloping]
-
▾ Indonesisch
démolisi
[sloping]
-
▾ Indonesisch
démolisi
[sloping]
-
▾ demon
[boze geest]
-
▾ Indonesisch
démon
[boze geest]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: démonis = demonisch
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
démon
[boze geest]
-
▾ demonstratie
[betoging]