Zoekresultaten: 381 Nederlandse woorden gevonden (beginnend met N)
Gebruikte filters:
A| B| C| D| E| F| G| H| I| J| K| L| M| N| O| P| Q| R| S| T| U| V| W| X| Y| Z| Toon/Verberg alle informatie in de uitklapmenu's
Visualiseer de resultaten
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per uitleenwoord
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per taal
|
Toon op een tijdslijn
|
-
▾ na
[voorzetsel]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
na
[voorzetsel (op, in, naar)]
<via Negerhollands>
datering: 1990 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: ook in de betekenis van 'is niet' en 'niet'
bron: Valls 1990 (Valls 1990)
-
▾ Negerhollands
na, a
[voorzetsel]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: na (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905), a (djdj 1926). 'na' wordt ook vaak gebruikt in de betekenis van 'aan'
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
na
[voorzetsel (op, in, naar)]
<via Negerhollands>
-
▾ naad
[voeg, verbinding, plaats waar aaneengrenzende zaken bijeenkomen]
-
▾ Ambons-Maleis
nat
[voeg]
status: ontlening onzeker
etymologie: Tra nat lai = 'in de puntje iets doen'.
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Deens
nåd
[voeg in een zeil, voeg in een scheepsplank]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nt. nat, holl. naad, ty. naht, syning, søm, (skibs)fuge; vbs. til nt. neien, sy, ty. nähen; se afneje, benaje; jf. Naadding, naadle, Naal. Ouder Deens ook: Naad
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Fins
nootti
[voegnaden tussen de dekplanken en in de wanden van het schip]
<via Zweeds>
-
▾ Frans
naye; nåye; naïe
(dialect)
[grens; nauw bospad, grens van het omhakken van een bos; lijn die de delen van het bos verdeelt]
datering: 1536 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: Naet (mndl.) 'naht'. FEW geeft een uitgebreide etymologie.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Menadonees
nat
[tussenruimte]
-
▾ Papiaments
nachi (ouder: naadsje)
[voeg]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 66
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
naat
[structuurfout in diamant]
<via Afrikaans>
datering: 1945 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk. (fr. Du. naad).
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zweeds
nåt
[voeg]
datering: 1734 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nåtkitt
etymologie: sedan 1734; av lågty. nat med samma bet.; nära besl. med naja, nål
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Ambons-Maleis
nat
[voeg]
-
▾ naadgaren: iemand in het - komen
[te na komen]
-
▾ Duits
up 't Naatgaarn sitten
[op de hielen zitten]
status: ontlening onzeker
etymologie: Im Krh. und Reiderl. sehr bekannt.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
up 't Naatgaarn sitten
[op de hielen zitten]
-
▾ naaf
[middenstuk van wiel waardoor de as gaat; (verouderd) scharnier waarop een deur draait]
-
▾ Frans
desnafié, dèsnafyî
(dialect)
[defect (slot, horloge), slordig, in lompen gehuld (lett.: ontnaafd, zonder naaf)]
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: Ndl. naaf bedeutet nicht nur 'radnabe', sondern auch 'türangel' u.ä., bezeichnet also das, was die gegenstände zusammenhält. Dass das oben verzeichnete adj. davon abgeleitet ist, kann als sicher angenommen werden. Es bleibt aber die frage, ob das ndl. subst. vorübergehend in die betreffenden fr. mundarten aufgenommen war, oder ob das fläm. bereits von naaf ein entsprechend gebildetes adj. abgeleitet hatte.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Fries
naaf
[middenstuk van wiel waardoor de as gaat]
-
▾ Indonesisch
naf, nap
[middenstuk van wiel waardoor de as gaat]
-
▾ Frans
desnafié, dèsnafyî
(dialect)
[defect (slot, horloge), slordig, in lompen gehuld (lett.: ontnaafd, zonder naaf)]
-
▾ naaien
[met naald en draad maken]
-
▾ Deens
naje
[(scheepvaart) bevestigen, verbinden]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra holl. naaien, sa. ord som ty. nähen, sy (se u. Naal); jf. afneje, be-, durknaje. Fremmed2: OPRINDELSE: holl. naaien, egl. sy sammen.
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Hammerich 1945 Hårbøl 2004 Arnesen Bang 1976 (Fremmedordbog, Fremmed2, OOD, Saabys, Arnesen, Hammerich 45, Bang)
-
▾ Negerhollands
naai, naej, nāi
[met naald en draad maken]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: naai (old 1776), nāi (djdj 1926), naej (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Noors
neie
[tijdelijk vastmaken]
-
▾ Noors
naie
[vlug vasthechten of vastsjorren]
status: ontlening onzeker
etymologie: FuT: aus dem holl. naaien
bron: Falk 1910-1911 Arnesen (FuT, Arnesen)
-
▾ Saramakkaans
nái
[met naald en draad maken]
-
▾ Sranantongo
nai
[met naald en draad maken]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Shu, Fo)
-
▾ Zweeds
naja
[vastmaken met garen of dun metaaldraad]
datering: 1803 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ~ fast (vastnaaien) ~ upp (iets ergens op naaien (zeil bijv.)) ~tråd (metaaldraad waarmee genaaid wordt) ~najtåg (klein touw gebruikt mij naaien) ~ögonstropp (touw om stopper vast te zetten)
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1803; av nederl. naaien med samma bet.; samma ord som ty. nähen 'sy'; jfr nål, nåt
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
naje
[(scheepvaart) bevestigen, verbinden]
-
▾ naaien
[geslachtsgemeenschap hebben]
-
▾ Sranantongo
nai
[geslachtsgemeenschap hebben]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu)
-
▾ Sranantongo
nai
[geslachtsgemeenschap hebben]
-
▾ naaister
[vrouw die als beroep naait]
-
▾ Chinees-Maleis
nayster
[vrouw die als beroep naait]
-
▾ Sranantongo
naister
[vrouw die als beroep naait]
-
▾ Chinees-Maleis
nayster
[vrouw die als beroep naait]
-
▾ naaitouw
[slaglijn; touw waarmee een boot op het dek bevestigd wordt]
-
▾ Bulgaars
najtov
[slaglijn; touw waarmee een boot op het dek bevestigd wordt]
<via Russisch>
-
▾ Oekraïens
najtóv
[slaglijn; touw waarmee een boot op het dek bevestigd wordt]
<via Russisch>
-
▾ Russisch
najtóv
[slaglijn; touw waarmee een boot op het dek bevestigd wordt]
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ndl. naaitouw, naaiing, s. Meulen 137 ff., Matzenauer 261, Zelenin RFV. 63,405.
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Bulgaars
najtov
[slaglijn; touw waarmee een boot op het dek bevestigd wordt]
<via Russisch>
-
▾ naaizijde
[zijde om mee te naaien]
-
▾ Negerhollands
naej-sie
[zijde om mee te naaien]
-
▾ Negerhollands
naej-sie
[zijde om mee te naaien]
-
▾ naakt
[bloot]
-
▾ Negerhollands
nakket, naket, naakt, naekt
[bloot]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Rossem 1996, p.200: sober = nykter
etymologie: nakket, naket, naakt (old 1776), naekt (Hesseling 1905: 249
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 249)
-
▾ Negerhollands
nakket, naket, naakt, naekt
[bloot]
-
▾ naald
[dunne stift om te naaien]
-
▾ Berbice-Nederlands
nali
[dunne stift om te naaien]
-
▾ Negerhollands
nāl, naël, naeld
[dunne stift om te naaien]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: nāl (old 1776), naël (djdj 1926), naeld (Hesseling 1905: 233). Hesseling 1905: 233: spreekwoord: door het oog van de naald = door die oog van een naeld.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 233)
-
▾ Noord-Sotho
nalete
[dunne stift om te naaien]
<via Afrikaans>
-
▾ Polynesisch
narita
[dunne stift om te naaien]
-
▾ Xhosa
nalithi
[dunne stift om te naaien]
<via Afrikaans>
-
▾ Zoeloe
nalithi
[dunne stift om te naaien]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Sotho
nale
[dunne stift om te naaien]
<via Afrikaans>
-
▾ Berbice-Nederlands
nali
[dunne stift om te naaien]
-
▾ naam
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid]
-
▾ Berbice-Nederlands
nam
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid]
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
naam
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Indonesisch
nama; (Bahasa Prokem) nokam
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid]
-
▾ Kupang-Maleis
nama
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid; reputatie]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nama fam=familienaam
bron: Jacob 2003 (J&G)
-
▾ Negerhollands
naam, nām
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid; heten]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: naam (old 1776, Hesseling 1905), nām (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Sarnami
nám
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid]
-
▾ Berbice-Nederlands
nam
[woord waarmee iemand of iets wordt aangeduid]
-
▾ naambord
[naamplaat(je)]
-
▾ Indonesisch
nambor
[naamplaat(je)]
-
▾ Indonesisch
nambor
[naamplaat(je)]
-
▾ naamwoord
[woord dat een persoon of zaak noemt]
-
▾ Chinees
mingci
[zelfstandig naamwoord]
<via Japans>
-
▾ Japans
meishi
[zelfstandig naamwoord, lett. naamwoord]
-
▾ Koreaans
myôngsa
[zelfstandig naamwoord]
<via Japans>
-
▾ Oost-Jiddisch
nomenwort
[zelfstandig naamwoord]
status: ontlening onzeker
bron: Harkavy 1931 (A. Harkavy, ‘Oistsoegn foen dem “Jidisjn Folks-werterboech” ’, YIVO-bleter I, 1931: 290 (ongepubliceerd))
-
▾ Chinees
mingci
[zelfstandig naamwoord]
<via Japans>
-
▾ naar
[in de richting van]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
na
†verouderd
[in de richting van]
<via Negerhollands>
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
na
[in de richting van]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Malakka)
na
[in de richting van]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Hancock; Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Indonesisch
naar
[in de richting van]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: naar boven = naar de bergen gaan (voor een relaxing uitje of sexueel plezier op de Puncak pas); naar eiland = naar een van de bij Jkt.liggende eilanden (Kepulauan Seribu) gaan om dezelde redenen
etymologie: /nar bofen/ en /nar élan/
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Javindo
naar
[in de richting van]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: naar waar = waarheen
bron: Gruiter 1990 (VE)
-
▾ Negerhollands
na
[in de richting van]
-
▾ Papiaments
na
[in de richting van]
-
▾ Petjoh
naar
[in de richting van]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: naar waar = waarheen, naar wat = waarnaar
bron: Loen 1994 (Loen)
-
▾ Sranantongo
na
[in de richting van]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
na
†verouderd
[in de richting van]
<via Negerhollands>
-
▾ naar
[akelig]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
naar
[akelig]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
naar
[akelig]
<via Afrikaans>
-
▾ naar binnen
[bijwoord van plaats; aanduiding van het verplaatsen naar een ruimte]
-
▾ Negerhollands
nabinne, nabinn, nabin, nabenne, na binne, abini, nabini, nabinisi, ouder: na (da) binne
[bijwoord van plaats; aanduiding van het verplaatsen naar een ruimte]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: nabinne, nabinn, nabin, nabenne (old 1776), na binnen (Hesseling 1905), abini, nabini, nabinisi, bini, benǝ, ouder: na (da) binne (djdj 1926, Magens 1770). old 1776: inwendig, innerlijk = van binne
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Magens 1770)
-
▾ Negerhollands
nabinne, nabinn, nabin, nabenne, na binne, abini, nabini, nabinisi, ouder: na (da) binne
[bijwoord van plaats; aanduiding van het verplaatsen naar een ruimte]
-
▾ naar boven
[omhoog]
-
▾ Negerhollands
nabovo, abobo, nabobo, ouder: na (da) bobo
[omhoog (gaan); daarboven, boven(op)]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: nabovo (old 1776), abobo, nabobo, ouder: na (da) bobo (djdj 1926, Magens 1770)
bron: Magens 1770 (old 1776, djdj 1926, Magens 1770)
-
▾ Petjoh
naar boven gaan
[verkoeling zoeken in de bergen (voor weekend, vakantie of ziekteherstel)]
-
▾ Negerhollands
nabovo, abobo, nabobo, ouder: na (da) bobo
[omhoog (gaan); daarboven, boven(op)]
-
▾ naar buiten
[niet binnen, uit]
-
▾ Negerhollands
nabutte, nabutti, abidi, abiti, abit, nabitisi, nabitti, ouder: na (da) bittie
[niet binnen, uit; zich verplaatsen naar een open ruimte]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: nabutte, nabutti (old 1776), nabitti (Hesseling 1905), bytten (Hesselign 1905: 216), abidi, abiti, abit, nabitisi. ouder: na (da) bittie (djdj 1926, Magens 1770). old 1776: van buiten = van butti, van butten. weggaan = loop nabutte
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Magens 1770, Hesseling 1905: 216)
-
▾ Negerhollands
nabutte, nabutti, abidi, abiti, abit, nabitisi, nabitti, ouder: na (da) bittie
[niet binnen, uit; zich verplaatsen naar een open ruimte]
-
▾ naar omlaag
[naar beneden]
-
▾ Negerhollands
na molee, amolē
[naar beneden gaan]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: na molee (old 1776), amolē (djdj 1926). djdj 1926: hi amolē = hier beneden, amolē da = daar beneden
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
na molee, amolē
[naar beneden gaan]
-
▾ naar onder
[naar beneden, omlaag]
-
▾ Negerhollands
na onder, naundu
[naar beneden gaan, omlaag gaan]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: na onder (old 1776), naundu (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
na ondro
[naar beneden, omlaag]
-
▾ Negerhollands
na onder, naundu
[naar beneden gaan, omlaag gaan]
-
▾ naar voren
[voorwaarts]
-
▾ Negerhollands
na voorn, na voor, na vooren, afo, afor, nafo, ouder: navoor, navoorn, navooren
[vooraan, vooruit]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: old 1776: neerknielen, voetval = val neer navoor
etymologie: na voor, na voorn (Magens 1770), na vooren (old1776), afo, afor, nafo, ouder: navoor, navoorn (djdj 1926)
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
na voorn, na voor, na vooren, afo, afor, nafo, ouder: navoor, navoorn, navooren
[vooraan, vooruit]
-
▾ naargelang
[in verhouding tot, in evenredigheid met]
-
▾ Fries
neigelang
[in verhouding tot, in evenredigheid met]
-
▾ Fries
neigelang
[in verhouding tot, in evenredigheid met]
-
▾ naarstig
[ijverig]
-
▾ Duits
narstig
(dialect)
[ijverig]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: genarstig=hebzuchtig
etymologie: Ripuarisch, Zuid-Nederfrankisch, RhWB: das Wort, ndl. naarstig < mndl. naer(n)stich, ner(e)nstich < er(e)nstich ‘ernst, eifrig’ entsprechend, ist Rip, SNfrk (s. u. die Verteilung)
bron: RhWB 1928-1971 (RhWB)
-
▾ Duits
narstig
(dialect)
[ijverig]
-
▾ naast
[dichtstbij zijnde]
-
▾ Negerhollands
naaste
[dichtstbij zijnde]
-
▾ Negerhollands
naaste
[dichtstbij zijnde]
-
▾ naaste
[medemens]
-
▾ Negerhollands
naeste
[medemens]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Hesseling 1905: 198: heb uw naaste lief = ju sal hab ju naeste lief.
bron: Hesseling 1905 Rossem 1996 (Rossem 1996: 191, Hesseling 1905: 198)
-
▾ Negerhollands
naeste
[medemens]
-
▾ nabij
[voorzetsel: dicht bij]
-
▾ Negerhollands
nabi
[voorzetsel: dicht bij]
-
▾ Negerhollands
nabi
[voorzetsel: dicht bij]
-
▾ nabijheid
[het nabij zijn, directe omgeving]
-
▾ Negerhollands
nabiheit
[het nabij zijn, directe omgeving]
-
▾ Negerhollands
nabiheit
[het nabij zijn, directe omgeving]
-
▾ nacht
[de tijd als de zon onder is]
-
▾ Negerhollands
nacht, nagt
[de tijd als de zon onder is, het donker]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: nacht (old 1776), nagt (Hesseling 1905:194). Hesseling 1905:194: meervoudsvorm = nagts
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 194)
-
▾ Negerhollands
nacht, nagt
[de tijd als de zon onder is, het donker]
-
▾ nachtaap
['s nachts levende apensoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nagapie, night ape
['s nachts levende halfapensoort]
<via Afrikaans>
datering: 1933 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., earlier S. Afr. Du. nachtaapje fr. Du. nacht night + aapje little monkey (see -ie).
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nagapie, night ape
['s nachts levende halfapensoort]
<via Afrikaans>
-
▾ nachtblind
['s nachts niet ziend]
-
▾ nachtegaal
[zangvogel]
-
▾ nachtglas
[zandloper gebruikt op schepen om 's nachts de tijd te meten]
-
▾ Zweeds
nakterglas
†verouderd
[zandloper gebruikt op schepen om 's nachts de tijd te meten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: SAOB; av ett icke anträffat mnt. nachtglas l. av holl. nachtglas, med samma ombildning av förleden som i NAKTERHUS
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Zweeds
nakterglas
†verouderd
[zandloper gebruikt op schepen om 's nachts de tijd te meten]
-
▾ nachthuis(je)
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
-
▾ Deens
nathus
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra ty. nachthaus, -häuschen), holl. nachthuis, Hammerich 45: Nederlands
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Hammerich 1945 Arnesen (OOD, FuT, Arnesen, Hammerich 45)
-
▾ Duits
Nachthaus
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
status: ontlening onzeker
etymologie: Grimm, Kluge See: zonder etymologie
bron: Grimm 1854-1971 Kluge 1911 Kluge 2002 Stefan (Stefan p.c. Grimm, Kluge See)
-
▾ Fins
nahterhuusi
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
<via Zweeds>
-
▾ Lets
naktouss
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
-
▾ Litouws
naktouzas
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
status: ontlening onzeker
etymologie: ol. nachthuis; sk. nakto/uzas
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičūtė)
-
▾ Noors
natthus
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: von nd. nachthûs = holl. nachthuisje.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Oekraïens
naktóuz
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
<via Russisch>
-
▾ Pools
naktuz
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
naktóuz
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
datering: 1701-1725 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ndl. nachthuis bzw. nhd. Nachthaus, s. Meulen 138, Matzenauer 261; VdMeulen: Nachthuis, scheepsterm: huisje of kast waar het kompas in staat en waarin het 's nachts verlicht wordt, t Licht van de keersse int nacht-huys by 't Compas, Linschoten 119. Russ. naktóuz, zie Zee- en Scheepst. 138. In een lijst van scheepsonderdelen in de P. . .. Petra Vel. 1, 237 (a°. 1697-1698) leest men: nachtgois, waaraan door Peter zijn toegevoegd de woorden: gde kompasy stojat (waar de kompassen staan). Men heeft hier met de dialectische Noord-Hollandse uitspraak van ui als oi te doen, zie Boekenoogen xiv. In dezelfde lijst vindt men kro(i)sgouta uit ndl. kruishout (later verbasterd tot krjújsóv, krjúsóv, zie Zee- en Scheepst. 115). Evenzo vindt men in de Morsk. Ust. van 1720 de vormen oitgalder uit ndl. uithaalder (later utgálder') en oitlegger uit ndl. uitlegger (later utlégar'). Ten slotte worde hier nog vermeld russ. toj uit ndl. rwí(anker) en branfdjspojt uit ndl. brandspuit (zie ald. en Zee- en Scheepst. 219-221). Uit VdMeulen: Nachthuis, Een klein huisken, 't geen voor de man te roer staat, zonder ijzer t'zaem gezet, alwaar het eoinpas mitsgaders een lampe ingangen. W. Een hout huisje, om daarin bij nagt het gebruik van het kompas te kunnen genieten, want daarin het ligt bewaard werd, om niet door de wind uitgeblust te werden. YVixscn. Naam voor de kompassen met hunne kasten aan boord. T. Russ.naktóúz,, habitacie. .1. schrijft ook naktous. liet adj. hierbij luidt: naktouznyjj b.v. in: luiktóiiznąja lampa, de lamp in het nachthuis, lampc d'habitaele.
bron: Meulen 1959 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1959,VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
nakterhus
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
datering: 1543 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nakterhusglas
etymologie: sedan 1543; efter lågty. nachthus med samma bet.; till natt och hus; jfr näktergal
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
nathus
[standaard of kastje waarin het scheepskompas is geplaatst en waarin een lamp is aangebracht]
-
▾ nachtmaal
[avondmaal, m.n. in de protestantse kerk]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
nagtmaal
[heilige communie]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Negerhollands
nachtmaal, nagtmael
[avondeten]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: nachtmaal (old 1776), nagtmael (Hesseling 1905: 250)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 250)
-
▾ Papiaments
nagmal
[avondmaal in de protestantse kerk]
status: ontlening onzeker
etymologie: Protestants papiamentu
bron: (Joubert PN)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nagmaal
[avondmaal in de protestantse kerk]
<via Afrikaans>
datering: 1833 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: n. chair, n. huis, n. tent, n. wine
etymologie: Afrikaans nagmaal (Du. nachtmaal), f. nag (Du. nacht) night + maal meal.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED3, DSAE)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
nagtmaal
[heilige communie]
-
▾ nachtmerrie
[angstige droom]
-
▾ Papiaments
nagmèri, nakmèri
[angstige droom]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
nagmèri, nakmèri
[angstige droom]
-
▾ nachtrok
[nachtjapon]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
naght roc
[nachtjapon]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
naght roc
[nachtjapon]
-
▾ nachtslang
[slang die 's nachts leeft]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nachtslang
[slang die 's nachts leeft]
datering: 1821 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: S. Afr. Du., nacht night + slang snake, serpent.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nachtslang
[slang die 's nachts leeft]
-
▾ nachtwacht
[het waken, wacht houden bij nacht, t.w. als een bepaalde dienst]
-
▾ Negerhollands
nagt-wagt
[het waken, wacht houden bij nacht, t.w. als een bepaalde dienst]
-
▾ Negerhollands
nagt-wagt
[het waken, wacht houden bij nacht, t.w. als een bepaalde dienst]
-
▾ nademaal
[(verouderd) omdat]
-
▾ Negerhollands
nademael
[omdat]
-
▾ Negerhollands
nademael
[omdat]
-
▾ nader
[dichtbij]
-
▾ Negerhollands
nader
[dichtbij]
-
▾ Negerhollands
nader
[dichtbij]
-
▾ naderen
[dichterbij komen]
-
▾ Fries
naderje
[dichterbij komen]
-
▾ Fries
naderje
[dichterbij komen]
-
▾ naderhand
[ondertussen]
-
▾ Deens
efterhånden
[ondertussen]
datering: 1794 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: efter nedertysk na der hand 'herefter, senere, siden' el. ældre tysk nach der Hand
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Deens
efterhånden
[ondertussen]
-
▾ nadorst
[dorst na overmatig acoholgebruik]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nadors
[dorst na overmatig acoholgebruik]
<via Afrikaans>
datering: 1970 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., na after + dors thirst.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nadors
[dorst na overmatig acoholgebruik]
<via Afrikaans>
-
▾ nafta
[petroleum]
-
▾ Indonesisch
nafta
[petroleum]
-
▾ Japans
nafuta,naputa
†verouderd
[petroleum]
status: ontlening onzeker
etymologie: Nowadays nafusa-yu (E.+ S.-J.).
bron: Vos 1963 (Vos 1963, 1985)
-
▾ Indonesisch
nafta
[petroleum]
-
▾ nagaan
[nalopen; inspecteren]
-
▾ Fries
neigean
[nalopen; inspecteren]
-
▾ Fries
neigean
[nalopen; inspecteren]
-
▾ nagant(revolver)
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
-
▾ Azeri
nagan
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
<via Russisch>
-
▾ Litouws
naganas
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
status: ontlening onzeker
etymologie: pagal belgų ginklų konstruktorių brolių Leono (1833-1900) ir Emilio (1830-1902) Naganų (Nagant) pavardę; ginklas, gamintas XIX a. aštuntame dešimtmetyje Belgijoje, nuo 1893 - Rusijoje, o antrosios Žečpospolitos laikais - Lenkijoje; prieš antrąjį pasaulinį karą vartotas daugelyje šalių
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Oekraïens
nagán
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
<via Russisch>
-
▾ Pools
nagant
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
nagán
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
datering: 1897 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Benannt nach dem Erfinder, dem belgischen Konstrukteur Naguan, s. Ušakov Wb. 2,320.
bron: Černych 1993 (Vasmer, Cernych)
-
▾ Wit-Russisch
nagán
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
-
▾ Azeri
nagan
[bepaald type revolver van de Belgische fabrikant Léo Nagant]
<via Russisch>
-
▾ nageboorte
[placenta]
-
▾ Fries
neigeboarte
[placenta]
-
▾ Fries
neigeboarte
[placenta]
-
▾ nagedachtenis
[het voortleven van iemand in de gedachten van anderen]
-
▾ Fries
neigedachtenis
[het voortleven van iemand in de gedachten van anderen]
-
▾ Fries
neigedachtenis
[het voortleven van iemand in de gedachten van anderen]
-
▾ nagel
[hoorn op laatste voet- en handkootjes]
-
▾ Aucaans
nangaa
[hoorn op laatste voet- en handkootjes]
-
▾ Berbice-Nederlands
nanggli
[hoorn op laatste voet- en handkootjes]
-
▾ Negerhollands
nagǝl
[hoorn op laatste voet- en handkootjes]
-
▾ Sranantongo
nangra
[hoorn op laatste voet- en handkootjes]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Aucaans
nangaa
[hoorn op laatste voet- en handkootjes]
-
▾ nagel
[spijker]
-
▾ Azeri
nagel
[houten pin]
<via Russisch>
-
▾ Frans
nable
[stop om het gat in een sloep te dichten; gat in de sloep]
datering: 1601-1700 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: FEW: tapon de nable 1842, bouchon de nable 1923
etymologie: GR: altér. du néerl. nagel «cheville».PR 1993 (niet in 1990): 1820; du néerl. nagel `cheville'.FEW: Eine entlehnung aus nhd. nagel kommt bei diesem marineterminus nicht in frage. Vielmehr ist das fr. wort aus ndl. nagel entlehnt, mit dem man im schiffsbau die langen holznägel bezeichnet. Vgl. noch *GORDNAGEL.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Robert 2005 Walter 1991 Wartburg 1928 (GRobert, Valkhoff, Walter 2, Larousse, PRobert, FEW)
-
▾ Litouws
nagla
[spijker]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: zapoż. z niem. Nagel m.
bron: Smoczyński 2007 (W. Smoczyński)
-
▾ Oekraïens
nágel'
[houten pin, i.h.b. bij de scheepsbouw]
<via Russisch>
-
▾ Pools
nagiel
[spijker]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
nágel'
[houten pin, i.h.b. bij de scheepsbouw]
datering: 1720 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus ndl. nagel dass., s. Meulen 138 ff. VdMeulen:Nagel als scheepsterm gebezigd voor de houten of ook wel ijzeren pinnen die op schepen in gebruik zijn. Russ. nagel', zie Zee- en Scheepst. 138. Het woord wordt ook bij schrijnwerkers of meubelmakers aangetroffen, zie Dal' 2, 1023: . stoljary zovut tak derevjannye gvozdi, na kleju (ook meubelmakers noemen zo houten pinnen, die zij lijmen). Ušakov 2, 320 definieert: bolšoj derevjannyj gvozd', upotr. v postrojkach i preimušc. v derevjannom sudostroenii (grote houten nagel, gebezigd in gebouwen en vooral in de houten scheepsbouw). Voor de 18de eeuw (a°. 1779) vindt men nagel' of nágil met de plur. nágolja gebruikelijk in Brjansk (Tichanov 60) voor een: derevjannyj gvozd' (houten pin of nagel). Als scheepsterm komt het woord reeds in Peters tijd voor, zie Morsk. Ust. 438 van 1720 (Smirnov 202): net li v karable teci kakoi ot nezabitých nagelei ili gvozdei (of er in het schip niet enig lek is vanwege niet goed ingeslagen nagels of pinnen). Men heeft hier met ndl. nagel te doen en niet met hd. nagel zoals Ušakov meent. Voor de plur. nagol'ja vgl. de plur. špigol'ja, špigor'ja van ëpigol', špigor' uit ndl. spijker (Zee- en Scheepst. 191). Uit VdMeulen 1909: Nagel. Een nagel betekend te scheep en bij de scheepstimmerlieden houte of ijsere pinnetjes. WINSCII. , vgl. W. biz. 71 onder de dellen waaruit een schip is samengesteld: van de houts. . . van de nagels. . . . van de spijkers. Uitvoerig beschrijft T. op treknagel de hier bedoelde nagels: om de huidplanken van een schip aan het inhout te bevestigen, worden beneden de lastlijn behalve bou¬ten en spijkers ook treknagels gebruikt; deze houten nagels doen de dienst van bouten en zijn zeer sterk en doelmatig, mits de voortdurende onderdompeling alle uit- en losdrooging belet: boven water zijn zij dus onbruikbaar, enz. Russ. nagel', gournable. Ook de nagel van een blok, de as waarom de schijf draait (z. P. M. blz. 80 en vgl. W. biz. 282 onder het looze blokwerk: 60 loze nagels ... 2 nagels tot de gijnblox.) heet Russ. nágel'', essieu de poulie.
bron: Meulen 1959 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1959, VdMeulen 1909)
-
▾ Sarnami
nakkhun
[spijker]
-
▾ Soendanees
nagĕl
[spijker; drevel]
-
▾ Sranantongo
nagri, nangra
[spijker]
-
▾ Azeri
nagel
[houten pin]
<via Russisch>
-
▾ nagel, nageltje
[specerij, kruidnagel]
-
▾ Fins
neilikka
[specerij, kruidnagel]
<via Zweeds>
datering: 1550 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 Bentlin 2008 (KH, NSSK, SKP, TN, Bentlin)
-
▾ Zweeds
nejlika
[kruidnagel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. näghlika; av lågty. negelken 'kryddnejlika'; till nagel i bet. 'spik' (efter kryddnejlikans utseende)
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
neilikka
[specerij, kruidnagel]
<via Zweeds>
-
▾ nagelbloem
[anjer, zo genoemd vanwege de kruidnagelachtige geur]
-
▾ Zweeds
nejlika
[anjer]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nejlik(e)art, nejlik(e)doft, borstnejlika, sandnejlika, ängsnejlika, nejlikväxt, gräsnejlika
etymologie: före 1520; fornsv. näghlika; av lågty. negelken 'kryddnejlika'; till nagel i bet. 'spik' (efter kryddnejlikans utseende)
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Zweeds
nejlika
[anjer]
-
▾ nagelen
[spijkeren]
-
▾ Sranantongo
nagri
[spijkeren]
-
▾ Sranantongo
nagri
[spijkeren]
-
▾ nageltakken
[hyacint, sering]
-
▾ Duits
Nageltacken, Negeltacken
(dialect)
[sering (in bloei)]
status: ontlening onzeker
etymologie: Die Art der Pluralbildung (sonst meist Täcker) weist aufs NL.: auch die Umlautlose Form des ersten Gliedes ist dort auffällig (…)
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Duits
Nageltacken, Negeltacken
(dialect)
[sering (in bloei)]
-
▾ naïef
[argeloos, onnozel]
-
▾ Indonesisch
naif
[argeloos, onnozel]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: naifnya = door een ongelukkig toeval; kenaifan = naïveteit
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
naif
[argeloos, onnozel]
-
▾ nakaarten
[terugkomen op een zaak die reeds haar beslag heeft gekregen]
-
▾ Fries
neikaarte
[terugkomen op een zaak die reeds haar beslag heeft gekregen]
-
▾ Fries
neikaarte
[terugkomen op een zaak die reeds haar beslag heeft gekregen]
-
▾ nakoming
[het nakomen of nagekomen-worden]
-
▾ Fries
neikomming
[het nakomen of nagekomen-worden]
-
▾ Fries
neikomming
[het nakomen of nagekomen-worden]
-
▾ nalatenschap
[erfenisboedel]
-
▾ Fries
neilittenskip
[erfenisboedel]
-
▾ Fries
neilittenskip
[erfenisboedel]
-
▾ naloop
[(in de suikerraffinaderij) laatste, zuiverste siroop die uit suiker loopt]
-
▾ namaak
[wat nagemaakt of nagebootst is]
-
▾ Fries
neimaak
[wat nagemaakt of nagebootst is]
-
▾ Fries
neimaak
[wat nagemaakt of nagebootst is]
-
▾ namaaksel
[iets dat nagemaakt is]
-
▾ Fries
neimaaksel
[iets dat nagemaakt is]
-
▾ Fries
neimaaksel
[iets dat nagemaakt is]
-
▾ namelijk
[met name]
-
▾ Deens
navnlig
[met name]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: efter nedertysk namelike afl. af name 'navn'; egl. samme ord som nemlig
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Deens
nemlig
[met name, immers]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk nemlîk, nemelîken, namelîken 'især' afl. af name 'navn' (jf. navn); egl. 'ved navn'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fries
namelik
[met name]
-
▾ Negerhollands
naamlik, naemlik
[met name]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: naamlik (old 1776), naemlik (Hesseling 1905: 243)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 243)
-
▾ Noors
nemlig
[met name, en wel, te weten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, eg 'nevnt ved navn'; FuT: von mnd. nemlîk(en) neben namelîk(en), 'mit namen genannt, besonders, nämlich' (holl. namelijk).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
nämligen
[met name]
datering: 1527 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1527; av lågty. nemlik(en) 'benämnd; i synnerhet; nämligen', till name 'namn'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
navnlig
[met name]
-
▾ Naomi
[eigennaam]
-
▾ Kupang-Maleis
Omi
[eigennaam]
-
▾ Kupang-Maleis
Omi
[eigennaam]
-
▾ nar
[zot]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1432-1468;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fins
narri
[zot]
<via Zweeds>
status: ontlening onzeker
etymologie: Bentlin: of Nederduits
bron: Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 Bentlin 2008 (NSSK, SKP, TN, Bentlin)
-
▾ Frans
aar (mv.)
(dialect)
[dwaze ideeën, grillen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Nar (ndl.) 'narr'. Entlehnung mit deglutination des n- durch verwechslung mit dem unbestimmten artikel.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Zweeds
narr
[zot]
datering: 1564 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: narrdräkt, narrstav, hovnarr
etymologie: sedan 1564; 1528 i urspr. bet.; av ty. Narr, lågty. narre med samma bet.; av okänt urspr.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
narri
[zot]
<via Zweeds>
-
▾ narcis
[sierplant]
-
▾ Indonesisch
narsis
[sierplant]
-
▾ Indonesisch
narsis
[sierplant]
-
▾ narcose
[verdoving]
-
▾ Indonesisch
narkose
[verdoving]
-
▾ Indonesisch
narkose
[verdoving]
-
▾ narcotica
[bedwelmende middelen]
-
▾ Indonesisch
narkotik(a)
[bedwelmende middelen]
-
▾ Indonesisch
narkotik(a)
[bedwelmende middelen]
-
▾ narcotine
[slaapwekkend middel]
-
▾ Japans
narukochine
†verouderd
[slaapwekkend middel]
-
▾ Japans
narukochine
†verouderd
[slaapwekkend middel]
-
▾ naricht
[(verouderd) bericht, mededeling]
-
▾ Deens
efterretning
[bericht, mededeling]
datering: 1767 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: dannet til rette sig efter efter nedertysk narichtinge
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Negerhollands
naricht
[bericht, mededeling]
-
▾ Deens
efterretning
[bericht, mededeling]
-
▾ narigheid
[naarheid, misère]
-
▾ Fries
narichheid
[naarheid, misère]
-
▾ Fries
narichheid
[naarheid, misère]
-
▾ narwal
[walvisachtige]
-
▾ Engels
narwhal
[arctische tandwalvis]
datering: 1601-1700 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: - Du. narwal - Da. narhval (whence also G. narwal, F. narval); the second el.is WHALE. The relation to synon. ON. náhvalr is obscure; the latter appears to be f. nár 'corpse', and the allusion is supposed to be to the colour of the animal's skin.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Esperanto
narvalo
[walvisachtige]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
etymologie: Geleend via Eng narwhal. Volgens Cherp te herleiden tot Oud-Noors. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Lets
narvalis
[walvisachtige]
status: ontlening onzeker
etymologie: hol. narwal < dāņu narvahl < hval valis
bron: Baltutis 2005 (U. Baltutis)
-
▾ Engels
narwhal
[arctische tandwalvis]
-
▾ nasaal
[neus-]
-
▾ Indonesisch
nasal
[neus-]
-
▾ Indonesisch
nasal
[neus-]
-
▾ nasi goreng
[in olie gebakken rijst met fijn gesneden vlees, uien, Spaanse peper en eierstruif]
-
▾ Papiaments
nasigóren
[in olie gebakken rijst met fijn gesneden vlees, uien, Spaanse peper en eierstruif]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: yerba di nasigóren (taugé)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
nasigóren
[in olie gebakken rijst met fijn gesneden vlees, uien, Spaanse peper en eierstruif]
-
▾ naslaan
[neerslaan]
-
▾ Negerhollands
slaa na
[neerslaan]
-
▾ Negerhollands
slaa na
[neerslaan]
-
▾ nastoot
[laatste beurt van het spel, tegenstoot]
-
▾ Fries
neistoat
[laatste beurt van het spel, tegenstoot]
-
▾ Fries
neistoat
[laatste beurt van het spel, tegenstoot]
-
▾ nat
[vloeibaar, vochtig]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Berbice-Nederlands
nati
[vloeibaar, vochtig]
-
▾ Negerhollands
nat
[vloeibaar]
-
▾ Sranantongo
nati, natnati
[vloeibaar, vochtig; kleverig]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Blanker 2005 Focke 1855 Stichting 1995 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N,Schu, Fo, SR)
-
▾ Berbice-Nederlands
nati
[vloeibaar, vochtig]
-
▾ nataliteit
[geboortecijfer]
-
▾ Indonesisch
natalitas
[geboortecijfer]
-
▾ Indonesisch
natalitas
[geboortecijfer]
-
▾ natie
[volk]
-
▾ Fries
naasje
[volk]
-
▾ Indonesisch
nasi
[volk]
-
▾ Negerhollands
natie, naschie, naśi
[volk]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: natie, naschie (old 1776), naśi (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Fries
naasje
[volk]
-
▾ nationaal
[volks-, staats-]
-
▾ Indonesisch
nasional
[volks-, staats-]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: kenasionalan = nationaliteit; nationalisme; anasional = niet nationaal
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
sional
[volks-, staats-]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: pakéan sional = natioanale kleding
etymologie: pakèan = kleding
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Madoerees
nasiyōnal
[volks-, staats-]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: kanasiyōnalan = natie, nationaliteit
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Indonesisch
nasional
[volks-, staats-]
-
▾ nationalisatie
[het nationaliseren]
-
▾ Indonesisch
nasionalisasi
[het nationaliseren]
-
▾ Indonesisch
nasionalisasi
[het nationaliseren]
-
▾ nationaliseren
[tot eigendom van de staat maken]
-
▾ Indonesisch
nasionalisir
[tot eigendom van de staat maken]
-
▾ Indonesisch
nasionalisir
[tot eigendom van de staat maken]
-
▾ nationalist
[persoon die (overdreven) nationaal gezind is]
-
▾ Indonesisch
nasionalis
[persoon die (overdreven) nationaal gezind is]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nasionalistis = nationalistisch; nasionalisme = nationalisme
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nasionalis
[persoon die (overdreven) nationaal gezind is]
-
▾ natrekken
[controleren]
-
▾ Fries
neilûke
[controleren]
-
▾ Fries
neilûke
[controleren]
-
▾ natrium
[chemisch element]
-
▾ Indonesisch
natrium
[chemisch element]
-
▾ Japans
natoryūmu
[chemisch element]
-
▾ Indonesisch
natrium
[chemisch element]
-
▾ natten
[natmaken, bevochtigen]
-
▾ Deens
natte
[natmaken, scheepsdek af laten koelen door het nat te maken, zeilen sterker maken door ze nat te maken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Fremmedordbog: holl. natten, af nat våd. OOD: fra holl. fris. nt. natten, jf. ty. nässen; af holl. (osv.) nat, vaad
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, Fremmed2, OOD)
-
▾ Fins
natata
[natmaken van zeil of dek bij warm weer en windstilte]
<via Zweeds>
-
▾ Negerhollands
nat
[natmaken, bevochtigen]
-
▾ Noors
nate
[natmaken, scheepsdek of scheepswand bevochtigen om scheuren tegen te gaan]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av nat (lty); NROi: das germ. *natjan 'benetzen' ist abgeleitet von adj. *nata nass, as. holl. nat
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (BO; FuT; NROi)
-
▾ Sranantongo
nati, natnati
[natmaken]
-
▾ Zweeds
natta
[scheepsdek of zeil natmaken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: SAOB; jfr d. natte; av holl. o. nt. natten (t. nässen), avledn. av holl. o. nt. nat (t. nass), våt
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
natte
[natmaken, scheepsdek af laten koelen door het nat te maken, zeilen sterker maken door ze nat te maken]
-
▾ naturaliseren
[opnemen als staatsburger]
-
▾ Indonesisch
naturalisir
[opnemen als staatsburger]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: naturalisasi = naturalisatie
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
naturalisir
[opnemen als staatsburger]
-
▾ naturalisme
[kunststroming]
-
▾ Indonesisch
naturalisme
[kunststroming]
-
▾ Indonesisch
naturalisme
[kunststroming]
-
▾ naturel
[natuurlijk]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1580;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
naturél
[in zijn natuurlijke kleur of vorm]
-
▾ Negerhollands
natoerel
[natuurlijk]
-
▾ Indonesisch
naturél
[in zijn natuurlijke kleur of vorm]
-
▾ natuur
[aangeboren neiging]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1201-1225;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Ambons-Maleis
natīr
[sperma]
-
▾ Duits
Natüür
(dialect)
[aangeboren neiging]
status: ontlening onzeker
etymologie: Im westl. Ostfrsl. noch häufig gebraucht, aber z.B. nicht in der Norder Gegend. Die üü-Aussprache ist nl.; vgl. die Anm. zu Manüfaktüür.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Indonesisch
natur
[aangeboren neiging]
-
▾ Negerhollands
natuur
[eigenschap, aangeboren neiging]
-
▾ Ambons-Maleis
natīr
[sperma]
-
▾ natuurgetrouw
[overeenkomend met, precies lijkend op de werkelijkheid]
-
▾ Fries
natuergetrou
[overeenkomend met, precies lijkend op de werkelijkheid]
-
▾ Fries
natuergetrou
[overeenkomend met, precies lijkend op de werkelijkheid]
-
▾ natuurlijk
[uiteraard; zoals in de natuur]
-
▾ Indonesisch
natirlek
†verouderd
[uiteraard]
-
▾ Jakartaans-Maleis
natirlek
[uiteraard]
-
▾ Javindo
natierlek, tierlek
[uiteraard]
-
▾ Negerhollands
natuurlik, natierlig
[uiteraard; zoals in de natuur]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: old 1776: onnatuurlijk = no natuurlik
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 223)
-
▾ Petjoh
natuurlijk, natierl'k
[uiteraard]
-
▾ Indonesisch
natirlek
†verouderd
[uiteraard]
-
▾ nautisch
[scheepvaart-]
-
▾ Indonesisch
nautis
[scheepvaart-]
-
▾ Indonesisch
nautis
[scheepvaart-]
-
▾ nauw
[niet wijd, krap; zuinig; scherp, stipt]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
nou
†verouderd
[niet wijd, smal]
<via Negerhollands>
-
▾ Deens
nøje
[precies]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk nouwe 'smal, nøje'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Deens
nav
[nauwe zeestraat, in de uitdrukking: "komme i nav", "in het nauw brengen"]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra nt. nau, holl. nauw, substantivering af nt. nau, holl. nauw, snæver; sa. ord som ty. genau; jf. benove, nøje
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Frans
nawe
(dialect)
[lui, krap, het noodzakelijke doend]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: pèzer naw 'zeer nauwkeurig wegen ? ('peser trop juste')'; naw'rèye 'lui'; etc.
etymologie: Dass es sich um eine entlehnung aus ndl. nauw handelt, hat schon Sigart gesehen. Die bed. führt über 'wer knapp das nötige verrichtet' zu 'faulenzer'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Negerhollands
nauw, nou, nau
[smal]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: nauw (Magens 1770, old 1776), nou (djdj 1926), nau (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Noors
nøye
[nabij, intiem; grondig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty nouwe 'smal, nøye'' ; FuT: von mnd. nouwe, adj. 'eng, schmal, knapp, genau, fein', adv. 'knapp, kaum' (holl. nauw)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
naw
[niet wijd]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Zweeds
noga
[nauwkeurig, precies, zorgvuldig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. nogha 'noga; nogräknad'; ombildn. av lågty. nuowe 'trång; knapp; noga'; jfr njugg
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
nou
†verouderd
[niet wijd, smal]
<via Negerhollands>
-
▾ nauwkeurig
[met zorg en aandacht te werk gaand]
-
▾ Duits
naukörich, naukerig
(dialect)
[kieskeurig, precies]
status: ontlening onzeker
etymologie: Das Wort wird nur von älteren Leuten im Reiderl., Krh. und auf Borkum gebraucht. Früher auch im Bremischen bekannt; sie BrWb. 3, 225: naukeurig. VBrWb: ist auch holl. Schlüter: Anholt
bron: Foerste 1938 (Foerste, VBrWb, Schlüter)
-
▾ Fries
naukeurich
[met zorg en aandacht te werk gaand]
-
▾ Duits
naukörich, naukerig
(dialect)
[kieskeurig, precies]
-
▾ navenant
[bijwoord van modaliteit: overeenkomstig]
-
▾ Duits
novenant, no Fernant, no 't Fernant
(dialect)
[bijwoord van modaliteit: overeenkomstig; naar believen]
status: ontlening onzeker
etymologie: RhWB: zu ndl. navenant, Schlüter: In Anholt und im Bocholter Grenzgebiet, in Gemenkrückling ausst. Sonst nur in Aachen und Geldern festzustellen.
bron: RhWB 1928-1971 Schlüter 1952 (RhWB, Schlüter)
-
▾ Duits
novenant, no Fernant, no 't Fernant
(dialect)
[bijwoord van modaliteit: overeenkomstig; naar believen]
-
▾ navigatie
[scheepvaart]
-
▾ Indonesisch
navigasi
[scheepvaart]
-
▾ Indonesisch
navigasi
[scheepvaart]
-
▾ navolging
[de daad van iemand te volgen, bijv. als aanhanger van zijn leer, zijn denkbeelden]
-
▾ Negerhollands
naevolging
[de daad van iemand te volgen, bijv. als aanhanger van zijn leer, zijn denkbeelden]
-
▾ Negerhollands
naevolging
[de daad van iemand te volgen, bijv. als aanhanger van zijn leer, zijn denkbeelden]
-
▾ nazaat
[nakomeling]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1425-1430;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fries
neisaat
[nakomeling]
-
▾ Fries
neisaat
[nakomeling]
-
▾ nazi
[nationaal-socialist]
-
▾ Indonesisch
Nazi
[nationaal-socialist]
-
▾ Indonesisch
Nazi
[nationaal-socialist]
-
▾ neb
[snavel; bek van een schrijfveer]
-
▾ Engels
nib
[snavel; penpunt; uitsteeksel; disselboom; nop of verdikking in wol of zijde]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: prob. - MDu. nib of MLG. nibbe, var. of nebbe beak, NEB
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Zweeds
näbb
[snavel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: näbbknöl, undernäbb, övernäbb, näbbmus, näbbstövlar
etymologie: före 1520; fornsv. näb(ber); trol. av lågty. nebbe med samma bet.; samma ord som fornsv. näf, sv. dial. näv 'näbb; snabel; nos; mun'; jfr nabb, näva
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Engels
nib
[snavel; penpunt; uitsteeksel; disselboom; nop of verdikking in wol of zijde]
-
▾ necrofilie
[seksuele begeerte naar lijken]
-
▾ Indonesisch
nékrofili
[seksuele begeerte naar lijken]
-
▾ Indonesisch
nékrofili
[seksuele begeerte naar lijken]
-
▾ necrologie
[lijkrede]
-
▾ Indonesisch
nékrologi
[lijkrede]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nékrolog = auteur van lijkrede
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nékrologi
[lijkrede]
-
▾ necromantie
[dodenbezwering]
-
▾ Indonesisch
nékromansi
[dodenbezwering]
-
▾ Indonesisch
nékromansi
[dodenbezwering]
-
▾ necropolis
[dodenstad]
-
▾ Indonesisch
nékropolis
[dodenstad]
-
▾ Indonesisch
nékropolis
[dodenstad]
-
▾ necrose
[weefselversterving]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1904-1905;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
nékrose
[weefselversterving]
-
▾ Indonesisch
nékrose
[weefselversterving]
-
▾ nectar
[godendrank]
-
▾ Indonesisch
néktar
[godendrank]
-
▾ Indonesisch
néktar
[godendrank]
-
▾ neder, neer
[bijwoord van richting: naar beneden]
-
▾ Negerhollands
neer, nē
[naar beneden, naar omlaag]
-
▾ Negerhollands
neer, nē
[naar beneden, naar omlaag]
-
▾ Nederduits
[taal van Noord-Duitsland, gesproken in het gebied aan de benedenloop van de grote rivieren (Rijn, Ems, Weser, Elbe); (verouderd) Nederlands]
-
▾ Deens
nedertysk
[taal van Noord-Duitsland]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: Arnesen: Betegnelsen er først funnet i en mnl (hollandsk) bønnebok fra 1457., PNOE: tysk Niederdeutsch
bron: Becker-Christensen 2005 Arnesen (Arnesen, PNOE)
-
▾ Duits
Niederdeutsch
[taal van Noord-Duitsland]
-
▾ Noors
nedertysk
[taal van Noord-Duitsland]
status: ontlening onzeker
bron: Arnesen (Arnesen: Betegnelsen er først funnet i en mnl (hollandsk) bønnebok fra 1457.)
-
▾ Deens
nedertysk
[taal van Noord-Duitsland]
-
▾ nederig
[ootmoedig]
-
▾ Deens
nedrig
[ootmoedig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk nedderich 'lav' afl. af nedder 'ned'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fries
nederich
[ootmoedig]
-
▾ Negerhollands
nederig, nedrig
[ootmoedig]
-
▾ Noors
nedrig
[laag-bij-de-gronds, gemeen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra lty, eg. 'lav'; FuT: in ält. dän. auch in eigentlicher bedeutung 'niedrig' sowie in der bedeutung 'demütig'; jetzt nur von der denk- und handlungsweise, aus mnd. nedderich , 'niedfrig' (holl. nederig)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
nedrig
[laaghartig, ergerlijk]
datering: 1745 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1745; av lågty. nedderig, ty. niedrig med samma bet.; till ned
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
nedrig
[ootmoedig]
-
▾ nederigheid
[hoedanigheid van laag gelegen te zijn]
-
▾ Negerhollands
nedrigheit
[hoedanigheid van laag gelegen te zijn]
-
▾ Negerhollands
nedrigheit
[hoedanigheid van laag gelegen te zijn]
-
▾ Nederland
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Arabisch (MSA)
al 'arāḍī al-munkhafiḍa
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Aucaans
Nedilanti
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Bretons
Izelvroioù
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
bron: Deshayes 2003 (DEB, Nouveau dictionaire Breton Francais)
-
▾ Deens
Nederland
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden, (verouderd) laagliggend land]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Nederlanderne (de Lage Landen)
etymologie: efter nedertysk namelike afl. af name 'navn'; egl. samme ord som nemlig. OOD: ra ty. niederland, holl. nederland
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Esperanto
Nederlando
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
datering: 1909 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nederlanda ‘Nederlands’, nederlandano ‘Nederlander’
etymologie: Rechtstreeks overgenomen uit Nl met steun van Du Niederlande en Eng Netherlands. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp. In de vroegste periode van het Esperanto sprak men over Holando ‘Holland’
bron: Waringhien 2002 (War)
-
▾ Frans
Pays-Bas
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: PR achterin. Voor Nederland gebruikt het Frans ofwel Hollande, ofwel Pays-Bas. De bn. zijn hollandais en néerlandais
bron: Robert 1993 (PRobert)
-
▾ Grieks
Katō Chōres /kato chores/
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Iers
An Ísiltír
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Indonesisch
Néderlan
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Noors
Nederland
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Soendanees
Nedĕrlan
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Welsh
Yr Iseldiroedd
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
afleidingen en samenstellingen: Daarvan afgeleid 'Iseldirwr', Nederlander en 'Iseldirwraig', Nederlandse, 'Iseldiraidd', Nederlands en 'Iseldireg', Nederlands (taal)
bron: pc (pc (Ron Chin))
-
▾ Arabisch (MSA)
al 'arāḍī al-munkhafiḍa
[naam van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Nederlander
[persoon uit Nederland]
-
▾ Deens
nederlænder
[persoon of ding uit Nederland; Hollander of Belg]
-
▾ Engels
Netherlander
[inwoner van Nederland of de Nederlanden]
datering: 1610 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: ad. Du. Nederlander (G. Niederländer), f. Nederland: see -er1.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Javaans
kumlanda
[als een Nederlander, Europeaan]
-
▾ Noors
nederlender, nederlending
[(hist.) persoon uit de Nederlanden; (nu) persoon uit Nederland]
-
▾ Deens
nederlænder
[persoon of ding uit Nederland; Hollander of Belg]
-
▾ Nederlands
[(taal) van Nederland]
-
▾ Deens
nederlandsk
[met Nederland te maken hebbend; Nederlandse taal; Nederlands of Vlaams doek]
status: ontlening onzeker
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 (Fremmedordbog, PNOE, OOD)
-
▾ Engels
Netherlandish
[uit of van Nederland; taal van Nederland]
datering: 1593 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: ad. Du. Nederlandsch, (G. Niederlèndisch), or f. Netherland + -ish1.
bron: OED2 1989 (OED3)
-
▾ Frans
néerlandais
[uit Nederland; Nederlandse taal]
datering: 1826 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: néerlandophone
etymologie: PR: de Néerlande, forme fr. de Nederland (Pays-Bas)
bron: Robert 1993 (PRobert)
-
▾ Italiaans
ne(d)erlandese
[met Nederland te maken hebbend; Nederlandse taal]
-
▾ Javaans
Landa, Landi; Welanda, Welandi
[Nederlands; Europees; Europeaan]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mlandani (mlandèni Hoogjavaans)=als een Europeaan doen; mlandakaké=verhollandsen, in het Nederlands vertalen
etymologie: Landa (Landi Hoogjavaans), Welanda (Welandi HJ)
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Noors
nederlandsk
[met Nederland te maken hebbend; Nederlandse taal]
status: ontlening onzeker
etymologie: NROi: til nederland og nederlender: hollandsk
bron: NROi (BO; NROi)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
Nederlands
[taal van Nederland]
<via Afrikaans>
datering: 1926 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afrikaans, ad. Du. Nederlandsch.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Deens
nederlandsk
[met Nederland te maken hebbend; Nederlandse taal; Nederlands of Vlaams doek]
-
▾ Nederlands-Indië
[naam voor Indonesië toen het onderdeel vormde van het Koninkrijk der Nederlanden]
-
▾ Boeginees
Niderælânda-Îndiya
[Indonesië]
-
▾ Soendanees
Nedĕrlan-Hindia
[Indonesië]
-
▾ Boeginees
Niderælânda-Îndiya
[Indonesië]
-
▾ nederzetting
[bewoonde plaats]
-
▾ Fries
nedersetting
[bewoonde plaats]
-
▾ Fries
nedersetting
[bewoonde plaats]
-
▾ nee(n)
[uitroep ter ontkenning]
-
▾ Berbice-Nederlands
nene
[ontkenning]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
nen
†verouderd
[uitroep ter ontkenning]
<via Negerhollands>
-
▾ Negerhollands
neen, nēn
[uitroep ter ontkenning]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: neen (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905), nēn (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
ènèn, ne
[uitroep ter ontkenning]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nee
[uitroep ter ontkenning]
<via Afrikaans>
datering: 1888 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk. (Niet in algemeen gebruik).
-
▾ Berbice-Nederlands
nene
[ontkenning]
-
▾ neef
[zoon van broer, zus, oom of tante]
-
▾ Chinees-Maleis
nèf, nèp
[zoon van broer, zus, oom of tante]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
neif
[zoon van broer, zus, oom of tante]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Fries
neef
[zoon van broer, zus, oom of tante]
-
▾ Papiaments
neefie
†verouderd
[zoon van broer of zus]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Ewijk p. 67
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Sranantongo
neifo
[zoon van broer, zus, oom of tante]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
neef
[zoon van broer, zus, oom of tante; aanspreektitel]
<via Afrikaans>
datering: 1838 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: < South African Dutch, Dutch neef cousin, nephew (see NEVE n.1).
bron: OED2 1989 (OED3)
-
▾ Chinees-Maleis
nèf, nèp
[zoon van broer, zus, oom of tante]
-
▾ neer
[tegenstroom]
-
▾ Duits
Neer
(dialect)
[stroming of wervelstroom voor de sluis]
-
▾ Duits
Neer
(dialect)
[stroming of wervelstroom voor de sluis]
-
▾ neergooien
[naar beneden, op de grond gooien]
-
▾ Negerhollands
gooi neer
[naar beneden, op de grond gooien]
-
▾ Negerhollands
gooi neer
[naar beneden, op de grond gooien]
-
▾ neerhalen
[naar beneden halen]
-
▾ Fries
delhelje
[naar beneden halen]
-
▾ Fries
delhelje
[naar beneden halen]
-
▾ neerhaler
[touw om een zeil naar beneden te halen]
-
▾ Deens
nedhaler
[touw om een zeil naar beneden te halen]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD geen etymologie, alleen betekenis: Ned-haler, en. [-ˌha?lər] flt. -e. tov, v. hj. af hvilket et sejl (især: et stagsejl) hales ned (jf. I. Fald 6.4). SøLex.(1808). Gaardinger, Givtove og Nedhalere. KnudAnd.H.63. hertil bl. a. Nedhaler-blok (Larsen.), -gods (KuskJens. Søm.160).
bron: Stefan (Stefan p.c.)
-
▾ Frans
hale-bas, halebas
[touw om een zeil naar beneden te halen]
datering: 1721 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: GR: de haler, et bas.; V: vertaling van Ned.
bron: Robert 2005 Valkhoff 1949 (GRobert, Valkhoff)
-
▾ Russisch
nirál, nerál
[touw om een zeil naar beneden te halen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus ndl. neerhaler 'Niederholer', s. Meulen 139, Matzenauer 263. uit VdMeulen 1909: Neerhaler. Lopend touwwerk waarmede een stagzeil wordt neergehaald T., vgl. P.M. blz. 377. Russ. nirál, calebas, halebas; 1). geeft ook den vorm nerál. De neerhalers heten naar hun zeilen, b.v. -siagz'eilneerhaler, Russ. stakselnlral; fokkestagzeilneer¬haler , Russ. fokstakselniral; kluiver neerhaler, Russ. klivcrniral'; bocenkluiver neerhaler (thans: buitenkluiverneerhaler), Russ. bomkll-verniral, enz.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer,VdMeulen 1909)
-
▾ Deens
nedhaler
[touw om een zeil naar beneden te halen]
-
▾ neerleggen
[op iets leggen of plaatsen]
-
▾ Negerhollands
lee neër, lee neer
[op iets leggen of plaatsen]
-
▾ Negerhollands
lee neër, lee neer
[op iets leggen of plaatsen]
-
▾ neerslaan
[naar beneden slaan, iemand slaan zodat hij valt]
-
▾ Negerhollands
slaa neer
[naar beneden slaan, iemand slaan zodat hij valt]
-
▾ Negerhollands
slaa neer
[naar beneden slaan, iemand slaan zodat hij valt]
-
▾ neerslachtig
[bedroefd]
-
▾ neerstoten
[iets of iemand met een stoot naar beneden doen vallen]
-
▾ Negerhollands
stoot neer
[iets of iemand met een stoot naar beneden doen vallen]
-
▾ Negerhollands
stoot neer
[iets of iemand met een stoot naar beneden doen vallen]
-
▾ neertrappen
[door trappen omlaag doen gaan, aftrappen]
-
▾ Negerhollands
trap neer
[door trappen omlaag doen gaan, aftrappen]
-
▾ Negerhollands
trap neer
[door trappen omlaag doen gaan, aftrappen]
-
▾ neervallen
[naar beneden vallen, op de grond vallen, neerknielen]
-
▾ Negerhollands
val neer
[naar beneden vallen, op de grond vallen, neerknielen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 905: 230)
-
▾ Negerhollands
val neer
[naar beneden vallen, op de grond vallen, neerknielen]
-
▾ neerzakken
[naar beneden zakken, zich laten glijden]
-
▾ Negerhollands
sak neer
[naar beneden zakken, zich laten glijden]
-
▾ Negerhollands
sak neer
[naar beneden zakken, zich laten glijden]
-
▾ neerzetten
[plaatsen]
-
▾ Negerhollands
set neer, sit neer
[plaatsen, zitten, neerzitten]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: set neer (old 1776), sit neer (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Negerhollands
set neer, sit neer
[plaatsen, zitten, neerzitten]
-
▾ negatie
[ontkenning]
-
▾ Indonesisch
négasi
[ontkenning]
-
▾ Indonesisch
négasi
[ontkenning]
-
▾ negatief
[ontkennend]
-
▾ Chinees
xiaoji
[oorspr. negatieve pool, lett. afnemende pool, nu: negatief (fig.)]
<via Japans>
-
▾ Indonesisch
négatif, négatip; (Bahasa Prokem) negokat
[ontkennend, verwerpend, weigerend]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: négativisme = negativisme
bron: Rahardja 1989 Stevens 2004 (S&S-T2004; RCL1989)
-
▾ Japans
shōkyoku
[negatief (fig.), oorspr. negatieve pool, lett. afnemende pool]
-
▾ Menadonees
négatif
[niet positief, iets dat niet goed is]
-
▾ Papiaments
negatif
[ontkennend]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Chinees
xiaoji
[oorspr. negatieve pool, lett. afnemende pool, nu: negatief (fig.)]
<via Japans>
-
▾ negatief
[lichtbeeld waarin licht en donker omgedraaid zijn]
-
▾ Indonesisch
négatif, négatip
[lichtbeeld waarin licht en donker omgedraaid zijn]
-
▾ Papiaments
negatif
[lichtbeeld waarin licht en donker omgedraaid zijn]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
négatif, négatip
[lichtbeeld waarin licht en donker omgedraaid zijn]
-
▾ negen
[telwoord]
-
▾ Aucaans
neigin
[telwoord]
-
▾ Berbice-Nederlands
negn
[telwoord]
-
▾ Negerhollands
negen, negon, neegen
[telwoord]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: negen (old 1776), negon (Roberston 1989), neegen (Magens 1770, Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, Robertson 1989)
-
▾ Saramakkaans
neígi, neni
[telwoord]
-
▾ Skepi-Nederlands
negen
[telwoord]
-
▾ Sranantongo
neigi (ouder: neigien), negen
[telwoord]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Blanker 2005 Focke 1855 Stichting 1995 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo, SR)
-
▾ Aucaans
neigin
[telwoord]
-
▾ negende
[rangtelwoord]
-
▾ Negerhollands
ne(e)gende
[rangtelwoord]
-
▾ Sranantongo
negende
[rangtelwoord]
-
▾ Negerhollands
ne(e)gende
[rangtelwoord]
-
▾ negendoder
[grauwe klauwier]
-
▾ negenmannetje
[(verouderd) kleine zilveren munt]
-
▾ Frans
negenmanneken
†verouderd
(dialect)
[klein zilveren muntstuk, geslagen onder Marie de Bourgogne en Philippe (1499-1556)]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: Negenmannekijn (mndl.) 'silbermünze'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
negenmanneken
†verouderd
(dialect)
[klein zilveren muntstuk, geslagen onder Marie de Bourgogne en Philippe (1499-1556)]
-
▾ negenoog
[kaakloze riviervis]
-
▾ Deens
negenøje, niøje
[kaakloze riviervis]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra mnt. negenoge (jf. hty. neunauge), hvis 1. led er negen, ni; jf. Niaal; betegnelsen skyldes, at lampretternes syv gælleaabninger er opfattet som øjne
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Noors
negenøie; niauge, niøye
[kaakloze riviervis]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: etter lty negenoge; NROi: ( mnty. negenóge , egtl. »niøie» så kalt fordi dyret på hver side har 1 øie, 1 nese og 7 gjellespalter)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (BO; FuT; NROi)
-
▾ Oekraïens
minóga
[kaakloze riviervis]
<via Russisch>
-
▾ Pools
minóg, ninog
[kaakloze riviervis]
status: ontlening onzeker
etymologie: Poln. minóg, ninog, älter memnog (Prace Fil. 5,426), čech. nejnok. Die westslav. Wörter viell. aus nhd. Neunauge, das russ. Wort bestimmt entlehnt aus ndl. negenoog bzw. mnd. negenôge dass., s. schon Mi.EW. 215. Der Fisch heisst so, weil er ausser dem seitlich stehenden Auge je ein Nasenloch und sieben Kiementaschen hat (s. Kluge-Götze EW. 415, Falk-Torp 760). Das Wort ist auch in den nord. Sprachen als ndd. Lehnwort verbreitet (s. Hellqvist 695, Falk-Torp c.l.). Seine deutsche Herkunft im Poln. ist unbestritten (s. Korbut PrFilol. 4,452, Brückner EW. 338), doch ist poln. Vermittlung an die Russen (gegen Preobr. 1,538), sehr unwahrscheinlich. Abzulehnen ist echt-slav. Herkunft und Verwandtschaft mit min' 'Quappe, Aalraupe' (gegen Torbjörnsson 1,32, Petersson PBrBtr. 40,94 ff.), oder gar slav. Reduplikationsbildung von nog- (gegen Berg Sov. Etnogr. 1948 Nr. 2. S. 64).
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Russisch
minóga
[kaakloze riviervis]
datering: 1720 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Poln. minóg, ninog, älter memnog (Prace Fil. 5,426), čech. nejnok. Die westslav. Wörter viell. aus nhd. Neunauge, das russ. Wort bestimmt entlehnt aus ndl. negenoog bzw. mnd. negenôge dass., s. schon Mi.EW. 215. Der Fisch heisst so, weil er ausser dem seitlich stehenden Auge je ein Nasenloch und sieben Kiementaschen hat (s. Kluge-Götze EW. 415, Falk-Torp 760). Das Wort ist auch in den nord. Sprachen als ndd. Lehnwort verbreitet (s. Hellqvist 695, Falk-Torp c.l.). Seine deutsche Herkunft im Poln. ist unbestritten (s. Korbut PrFilol. 4,452, Brückner EW. 338), doch ist poln. Vermittlung an die Russen (gegen Preobr. 1,538), sehr unwahrscheinlich. Abzulehnen ist echt-slav. Herkunft und Verwandtschaft mit min' 'Quappe, Aalraupe' (gegen Torbjörnsson 1,32, Petersson PBrBtr. 40,94 ff.), oder gar slav. Reduplikationsbildung von nog- (gegen Berg Sov. Etnogr. 1948 Nr. 2. S. 64). VdMeulen: Negenoog als benaming voor de lamprei of prik, aldus genaamd naar de negen ogen of gaten waarmede hij op een zijde getekend is (Ndl. Wdb. 9, 1802). Russ. minoga, bij Dal' 2, 856: ryba Petramyzon, privozimaja b.c. marinovannoju, u kotorych sem' žabernych otverstij po bokam (vis Petramyzon, grotendeels gemarineerd aangevoerd, die zeven kieuwopeningen op zij hebben) en bij Ušakov 2, 221: ryba iz semejstva kruglorotych, imejušcaja cerveobraznoe ili zmeevidnoe telo (vis uit de familie der rondbekkigen met een worm- of slangvormig lichaam). De laatste geeft als voorbeelden: recnye, morskije minogi (rivier-, zeenegenogen), marinovannaja minoga (gemarineerde negenoog). En de eerste vermeldt het gezegde: korotki nogi u minogi na nebo lezt (te kort zijn de poten van de negenoog om in de hemel te klimmen). In Peters tijd aangetroffen in de vorm minog in de Torg. Morsk. Ust. Tarif 12 van 1724 (Smirnov 197): Ryby minogov bocenok (Van vis negenogen een vaatje). VJ Ook volgens Vasmer 2, 136 is het russ. woord ontleend aan ndl. negenoog, terwijl daarentegen po. minóg, ninog (ouder memnog) alsmede cech. nejnolc uit hd. neunauge zijn ontstaan. Poolse bemiddeling, zoals Smirnov 197 en Preobraženskij 1, 538 veronderstellen, lijkt bij het russ. woord onwaarschijnlijk.
bron: Černych 1993 Meulen 1959 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, Cernych, VdMeulen 1959)
-
▾ Wit-Russisch
minóga
[kaakloze riviervis]
<via Russisch>
-
▾ Zweeds
nejonöga
[kaakloze riviervis]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. neghenögha; av lågty. negenoge med samma bet., till negen 'nio'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
negenøje, niøje
[kaakloze riviervis]
-
▾ negentien
[telwoord]
-
▾ Berbice-Nederlands
negntin
[telwoord]
-
▾ Negerhollands
negentien, neegentien
[telwoord]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: neegentien (Magens 1770), negentien (old 1776)
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old 1776)
-
▾ Sranantongo
negentien
[telwoord]
-
▾ Berbice-Nederlands
negntin
[telwoord]
-
▾ negentiende
[rangtelwoord]
-
▾ Negerhollands
neegentiende
[rangtelwoord]
-
▾ Sranantongo
negentiende
[rangtelwoord]
-
▾ Negerhollands
neegentiende
[rangtelwoord]
-
▾ negentig
[telwoord]
-
▾ Negerhollands
negentig, neegentig
[telwoord]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: neegentig (Magens 1770), negentig (old 1776, Hesseling 1905: 230)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905: 230)
-
▾ Sranantongo
negentig
[telwoord]
-
▾ Negerhollands
negentig, neegentig
[telwoord]
-
▾ negentigste
[rangtelwoord]
-
▾ Negerhollands
neegentigste
[rangtelwoord]
-
▾ Sranantongo
negentigste
[rangtelwoord]
-
▾ Negerhollands
neegentigste
[rangtelwoord]
-
▾ neger
[zwarte]
-
▾ Caraïbisch-Engels
nigger
[zwarte]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nigger-business, niggergram, nigger-ground etc. etc.
etymologie: prob directly from Du neger […] durig the period of early Du domination of the slave trade in 17 C
bron: Allsopp 2003 (Allsopp, Richard (2003), Dictionary of Caribbean English usage, Jamaica.)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
negar
[zwarte]
datering: 1981 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Valls 1981: neger = negerman
etymologie: Valls 1981: ook 'black naygah'.
bron: Valls 1981 (Valls 1981)
-
▾ Indonesisch
Néger
[zwarte]
-
▾ Jakartaans-Maleis
nèger
[zwarte]
-
▾ Negerhollands
nēgǝr, nēgu, neeger
[zwarte]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: djdj 1926: neger = nǝgǝman. Hesseling 1905: huisneger = husneegers
etymologie: neeger (Hesseling 1905), nēgǝr, nēgu (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
nengre
[zwarte]
-
▾ Surinaams-Javaans
néngré
[creool(s)]
<via Sranantongo>
-
▾ Caraïbisch-Engels
nigger
[zwarte]
-
▾ negerin
[vrouwelijke neger, donkere vrouw]
-
▾ Negerhollands
neegerin, negrinne
[vrouwelijke neger, donkere vrouw]
datering: 1742 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: neegerin (Hesseling 1905), negrinne (Rossem 1996: 72)
bron: Hesseling 1905 Rossem 1996 (Hesseling 1905, Rossem 1996: 72)
-
▾ Negerhollands
neegerin, negrinne
[vrouwelijke neger, donkere vrouw]
-
▾ negerkop
[(Surinaams-Nederlands) houtooievaar]
-
▾ Sranantongo
nengrekopu
[houtooievaar]
-
▾ Sranantongo
nengrekopu
[houtooievaar]
-
▾ negligeren
[verzuimen]
-
▾ Negerhollands
neglischeer
[verzuimen]
-
▾ Negerhollands
neglischeer
[verzuimen]
-
▾ negorij
[inlands dorp]
-
▾ Deens
negeri
†verouderd
[klein inlands dorp voor negers of Maleisiërs; land van de negers of Moren]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra holl. negerij, egl. et malajisk ord m. bet. “by, egn, land” (fra sanskr. nagariTegn, der ikke kan visesi med længdestreg, by), men sat i forb. m. I. Neger; nu næppe br
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Engels
negeri
[(verouderd) inlands dorp in Indonesië; Indonesische staat of provincie]
datering: 1700 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: ad. Du. negerij
bron: OED2 1989 (OED3)
-
▾ Zweeds
negeri
†verouderd
[kleine stad of dorp]
status: ontlening onzeker
etymologie: SAOB; jfr d. negeri, eng. negery; av holl. negerij; av malaj. negari) (stads)samhälle, trakt, land; ytterst av sanskr. nagar, stad; formen negreri möjl. beroende på anslutning till NEGER
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
negeri
†verouderd
[klein inlands dorp voor negers of Maleisiërs; land van de negers of Moren]
-
▾ negotiatie
[koophandel; geldlening; onderhandeling]
-
▾ Indonesisch
négosiasi
[handel; onderhandelingen]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bernégosiasi = onderhandelen
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
négosiasi
[handel; onderhandelingen]
-
▾ negotie
[handel]
-
▾ Duits
Nagosi
(dialect)
[handel, zaak; zakenreis]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: He is up 'n Nagosi=Hij is op zakenreis
etymologie: Borken
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Indonesisch
négosi
[handel]
-
▾ Negerhollands
negocie
[handel]
-
▾ Papiaments
negoshi, nogoshi
[onderneming, zaak]
status: Ambigu: Nederlands of Spaans ; ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
nogosi
[handel; handelen]
-
▾ Duits
Nagosi
(dialect)
[handel, zaak; zakenreis]
-
▾ negotiëren
[onderhandelen]
-
▾ Negerhollands
negoscheer, negosieer
[onderhandelen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: negoscheer (old 1776), negosieer (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Negerhollands
negoscheer, negosieer
[onderhandelen]
-
▾ neiging
[aandrift]
-
▾ Fries
niging, neiging
[aandrift]
-
▾ Fries
niging, neiging
[aandrift]
-
▾ nek
[achterste deel van hals]
-
▾ Aucaans
neki
[achterste deel van hals]
-
▾ Frans
nèque
(dialect)
[achterste deel van hals]
-
▾ Negerhollands
nek
[achterste deel van hals]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: old 1776: omhelzen = em val rond mi nek
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Papiaments
nèk (ouder: nek)
[achterste deel van hals]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 67
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
neki
[achterste deel van hals]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nek
[bergpas]
<via Afrikaans>
datering: 1834 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du. nek neck.
bron: Urdang 1983 (OED2, Urdang (glossary of geology))
-
▾ Aucaans
neki
[achterste deel van hals]
-
▾ nel
[troef]
-
▾ Duits
Nell, Näl
(dialect)
[speelkaart, troefkaart bij het kaartspel jassen]
datering: 1951-2000
status: ontlening onzeker
etymologie: niederl. nel < älter niederl. menel < frz. manill < span. malilla, zu älter: mala < lat. mala, Fem. von: malus= schlecht, (schweiz.): Trumpfneun beim Jass: *jmdm. das N. abstechen (schweiz.; jmdm. überlegen sein). Brandstetter: Zwitserduits Näl: Zweifelsohne direkter Import aus Holland sind die technischen Ausdrùcke eines Kartenspieles, des Jass, welches die Sôldner heimgebracht und welches das alte Luzerner Nationalspiel, das ^ â i s e r e , fast verdrângt hat. Solche Ausdrùcke sind: pur «der hôchste Trumpf» -< niederl. boer; nâl -< nel; ^ r û t s jass <; kruisjas; smausjass -< smousjas
bron: Brandstetter 1900 Duden Universal 2003 Kluge 2002 (Kluge, Duden Universal, Brandstetter)
-
▾ Duits
Nell, Näl
(dialect)
[speelkaart, troefkaart bij het kaartspel jassen]
-
▾ nemen
[grijpen, gebruiken]
-
▾ Negerhollands
neem, nē, nēm, nēn
[grijpen, meenemen; zich begeven, zich zetten tot, beginnen te]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: neem (old 1776, Hesseling 1905), nē, nēm, nēn (djdj 1926). djdj 1926: de moeder ging voor hem (lopen) = di mā a nē afo am. hij ging hem achterna = am a nē astǝ am. ondernemen, wagen = nē bo amself. aan het slaan gaan = nē amself fo sla.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Skepi-Nederlands
nemek
[grijpen, gebruiken]
-
▾ Negerhollands
neem, nē, nēm, nēn
[grijpen, meenemen; zich begeven, zich zetten tot, beginnen te]
-
▾ neo-
[voorvoegsel met de betekenis: nieuw]
-
▾ Indonesisch
néo-
[nieuw-]
-
▾ Indonesisch
néo-
[nieuw-]
-
▾ neo-imperialisme
[het nieuwe imperialisme]
-
▾ Indonesisch
néoimpérialisme
[het nieuwe imperialisme]
-
▾ Indonesisch
néoimpérialisme
[het nieuwe imperialisme]
-
▾ neofascist
[nieuwe volgeling van het fascisme]
-
▾ Indonesisch
néofasis
[nieuwe volgeling van het fascisme]
-
▾ Indonesisch
néofasis
[nieuwe volgeling van het fascisme]
-
▾ neofiet
[nieuwbekeerde]
-
▾ Indonesisch
néofit
[nieuwbekeerde]
-
▾ Indonesisch
néofit
[nieuwbekeerde]
-
▾ neoklassiek
[naar het voorbeeld van een als klassiek geldende stijl]
-
▾ Indonesisch
néoklasik
[naar het voorbeeld van een als klassiek geldende stijl]
-
▾ Indonesisch
néoklasik
[naar het voorbeeld van een als klassiek geldende stijl]
-
▾ neokolonialisme
[nieuwe vorm van kolonialisme]
-
▾ Indonesisch
néokolonialisme
[nieuwe vorm van kolonialisme]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: néokolonialis = neokolonialist
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néokolonialisme
[nieuwe vorm van kolonialisme]
-
▾ Neolithicum
[geologische periode]
-
▾ Indonesisch
néolitik
[geologische periode]
-
▾ Indonesisch
néolitik
[geologische periode]
-
▾ neologisme
[nieuw gevormd woord]
-
▾ Indonesisch
néologisme
[nieuw gevormd woord]
-
▾ Indonesisch
néologisme
[nieuw gevormd woord]
-
▾ neomodernisme
[kunststroming]
-
▾ Indonesisch
néomodernisme
[kunststroming]
-
▾ Indonesisch
néomodernisme
[kunststroming]
-
▾ neon
[edelgas dat in dampkringslucht voorkomt en wordt toegepast in gasontladingsbuizen (lichtreclame)]
-
▾ Indonesisch
néon
[edelgas, neonlicht]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: néonisasi = het invoeren van neonverlichting ter vervanging van oude straatlantaarns
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Madoerees
neon
[neonverlichting]
-
▾ Indonesisch
néon
[edelgas, neonlicht]
-
▾ neonlamp
[buisvormige lamp voor neonlicht]
-
▾ Indonesisch
lampu néon
[buisvormige lamp voor neonlicht]
-
▾ Indonesisch
lampu néon
[buisvormige lamp voor neonlicht]
-
▾ neoplasticisme
[door de Nederlandse schilder P. Mondriaan ontwikkelde stijlrichting in de moderne schilderkunst]
-
▾ Duits
Neoplastizismus
[stijlrichting in de moderne schilderkunst]
-
▾ Duits
Neoplastizismus
[stijlrichting in de moderne schilderkunst]
-
▾ nepotisme
[begunstiging van familieleden met baantjes en goederen]
-
▾ Indonesisch
népotisme
[begunstiging van familieleden met baantjes en goederen]
status: ontlening onzeker
etymologie: népotis = iemand die familieleden begunstigt met baantjes en goederen
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
népotisme
[begunstiging van familieleden met baantjes en goederen]
-
▾ neren
[(verouderd) voeden, gedijen]
-
▾ nerf
[oneffenheid in leer]
-
▾ Deens
narv
[oneffenheid in leer]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk narwe, egl. 'ar efter et sår', ¯ fællesgermansk *narw@- 'noget sammentrukket'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
narv
[oneffenheid in leer; patroon dat in leer wordt gedrukt]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, e. 'arr'; FuT: entlehnt aus mnd. narwe, nare, 'narbenseite, narbe'(holl. nerf 'narbenseite'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT:)
-
▾ Zweeds
narv
[oneffenheid in leer]
datering: 1685 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: narvfel, narvsida, narvyta
etymologie: sedan 1685; av lågty. narwe med samma bet.; samma ord som ty. Narbe 'ärr', besl. med eng. narrow 'trång' och nar
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
narv
[oneffenheid in leer]
-
▾ nergens
[bijwoord van plaats]
-
▾ Fries
nergens
[bijwoord van plaats]
-
▾ Fries
nergens
[bijwoord van plaats]
-
▾ nerig
[(verouderd) arbeidzaam, bedrijvig, ijverig in het winnen van zijn kost]
-
▾ nering
[bedrijf, broodwinning]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1277;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
neringhe; naringhe, naringuier; naireguier
(dialect)
[ambacht]
datering: 1522 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: Neringe (mndl.) 'gilde'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Madoerees
neren
[bedrijf, broodwinning]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: obang neren = belasting op het bedrijf
etymologie: obang = geld
bron: Penninga 1936 (PH)
-
▾ Negerhollands
neering, naaring
[voedsel]
-
▾ Soendanees
nering
[bedrijf, broodwinning]
-
▾ Zweeds
näring
[voeding, voedsel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: näringsbrist, näringsfattig, näringskedja, näringsriktig, näringsvärde
etymologie: före 1520; fornsv. näring; av lågty. neringe 'underhåll; förtjänst'; till 3nära
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Frans
neringhe; naringhe, naringuier; naireguier
(dialect)
[ambacht]
-
▾ nes
[landtong, schor]
-
▾ Duits
Nesse
(dialect)
[landtong, schor]
datering: 1164 (1151-1200)
status: ontlening onzeker
etymologie: Smet: Nederduits, FrL: Brandenburg
bron: Frings 1966 Smet 1992 Teuchert 1972 (Smet 92, Teuchert, FrL)
-
▾ Duits
Nesse
(dialect)
[landtong, schor]
-
▾ nest
[vogelbroedplaats; (verouderd) woonhuis]
-
▾ Frans
nest
†verouderd
(dialect)
[dorsvloer c.q. oppervlakte van een brouwerij]
datering: 1410 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: Nest (mndl.) 'nest; wohnsitz'. Aus der zweiten bed. entlehnt.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Negerhollands
nest, nes
[vogelbroedplaats]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: nest (old 1776, Hesseling 1905), nes (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Papiaments
nèshi, nèishi (ouder: nesji)
[vogelbroedplaats]
datering: 1844 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Mat 13:33, "nesji"
bron: (Joubert PN, Conradi)
-
▾ Saramakkaans
peenjá nesi
[piranhanest, als plantennaam (de plant wordt in het water gehangen en de piranha's leggen er hun eieren in en blijven erbij, waardoor ze gevangen kunnen worden)]
<via Sranantongo>
-
▾ Sranantongo
nesi
[vogelbroedplaats]
-
▾ Zweeds
näste
[vogelbroedplaats]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: otuktsnäste, rövarnäste
etymologie: före 1520; fornsv. näste 'boning; fäste; fågelbo'; av lågty. nest med samma bet.; besl. med lat. nidus '(ett) bo'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Frans
nest
†verouderd
(dialect)
[dorsvloer c.q. oppervlakte van een brouwerij]
-
▾ nestelen
[zich ergens vestigen]
-
▾ nesteling
[vogel die het nest nog niet heeft verlaten]
-
▾ Engels
nestling
[nestvogel]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
etymologie: f.NEST or NESTLE, perh.after MDu. nestelinc (mod. -ling) = G. nest-, nist(e)ling.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Engels
nestling
[nestvogel]
-
▾ nestor
[eerbiedwaardige grijsaard]
-
▾ Papiaments
nèstor
[eerbiedwaardige grijsaard]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
nèstor
[eerbiedwaardige grijsaard]
-
▾ net
[van garen geknoopt weefsel, visnet; netwerk]
-
▾ Arowaks
nete
[visnet]
-
▾ Deens
net
[visnet; netwerk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk nett ¯ fællesgermansk *natja- ¯ indoeuropæisk *nodjo- afl. af *nod-, *ned- 'sno, knytte'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Frans
nettequin
†verouderd
(dialect)
[klein net]
datering: 1385 (1351-1400)
status: ontlening onzeker
etymologie: Net (mndl.) 'netz'. Das entsprechende e. net ist in vielen zuss. ins fr. übergegangen.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Indonesisch
nét
[tennisnet, badmintonnet, haarnetje]
-
▾ Negerhollands
net
[grofmazig weefsel om bijvoorbeeld dieren mee te vangen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905:195)
-
▾ Noors
nett
[vlechtwerk van draden e.d.; visnet; systeem van verbindingen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT: hat wohl das t aus dem nd. (…) = as. net, netti (holl. net).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
nèt
[visnet]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nèt di kabei (haarnet)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
neti
[visnet]
-
▾ Arowaks
nete
[visnet]
-
▾ net
[keurig, nauwkeurig]
-
▾ Deens
net
[keurig, netjes]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: Stefan p.c. OOD: ænyd. d. s.; fra ty. nett, jf. fr. net, ital. netto (se netto); af lat. nitidus (se nitid); jf. netop, II. nette, PNOE: tysk nett ¯ fransk net ¯ latin nitidus 'skinnende'
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD, Bach)
-
▾ Duits
nett
[knap; sierlijk; lief; vriendelijk]
datering: 1451-1500
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Nettigkeit
etymologie: l>frz>mniederl. Menke 97: is ook door het Nederduits van de Noord-Friese eilanden geleend. Bach: nett (< mnl. net < frz. net, nnette; vor 1500), Bluhme: Nederlands: Lehnwort: nl. (fläm.) < frz. < lat.
bron: Bach 1965 Bluhme 2005 Kluge 2002 Menke 2004 (Kytzler, Kluge, Menke 97, Bach, Bluhme)
-
▾ Fries
net
[keurig, nauwkeurig]
-
▾ Indonesisch
nét
[duidelijk, zuiver, helder]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: menétkan = een eensluidend afschrift maken
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Javaans
enèt, nèt
[netjes, in het net, precies]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dienèt, dinèt=in het net geschreven; ngenèt=in het net schrijven; netjes eruit zien
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Negerhollands
net
[keurig, netjes]
-
▾ Noors
(uitdrukking) det var nett te pass
†verouderd
(dialect)
[dat ging net]
-
▾ Papiaments
nèt
[precies]
status: ontlening onzeker
etymologie: nèt kontrali (precies het tegengestelde); nèt nada (helemaal niets)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
nèt
[keurig, nauwkeurig]
-
▾ Deens
net
[keurig, netjes]
<via Duits>
-
▾ net
[precies als]
-
▾ Sranantongo
nèt, nètnèt
[precies als]
-
▾ Sranantongo
nèt, nètnèt
[precies als]
-
▾ netel
[gewas]
-
▾ Sranantongo
netre
[gewas]
-
▾ Zweeds
nässla
[gewas]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: brännässla, etternässla, nässelväxt
etymologie: före 1520; fornsv. nätla, näsla, nälla; trol. av forneng. eller lågty. netele med samma bet.; besl. med nät
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Sranantongo
netre
[gewas]
-
▾ neteldoek
[weefsel]
-
▾ Deens
netteldug
[weefsel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: ligesom sv. nättelduk laant fra nt. nettelduk, holl. neteldoek, jf. hty. nesseltuch; smsat. af nt. nettel (se Nælde) og II. Dug 1; jf. Nældedug; fagl.
bron: Dahlerup 1919-1956 (Saabys, OOD)
-
▾ Fries
neteldoek
[weefsel]
-
▾ Noors
nettelduk
[weefsel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: von nd. netteldûk = holl. neteldoek.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
netreduku
[weefsel]
-
▾ Zweeds
neteldoek
[weefsel]
datering: 1672 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nättelduksbrodyr
etymologie: sedan 1672; av lågty. netteldok med samma bet.; till nässla, dok, duk
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
netteldug
[weefsel]
-
▾ neteldoeks
[van neteldoek]
-
▾ Fries
neteldoeks
[van neteldoek]
-
▾ Fries
neteldoeks
[van neteldoek]
-
▾ netjes
[ordelijk]
-
▾ Ambons-Maleis
netjis
[ordelijk; mooi]
-
▾ Balinees
nécis
[ordelijk]
-
▾ Creools-Portugees (Malakka)
neches, niches
[mooi]
status: ontlening onzeker
bron: Baxter 2004 (Baxter, Alan N. & Patrick de Silva (2004), A Dictionary of Kristang (Malacca Creole Portuguese) with an English-Kristang finderlist (Pacific Linguistics 564), Canberra.; Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Fries
netsjes
[ordelijk]
-
▾ Indonesisch
néces, nécis
[ordelijk; mooi; zwierig; opgedirkt]
-
▾ Jakartaans-Maleis
nècis
[ordelijk; luxe; mooi]
-
▾ Javaans
nècis, nèces
[ordelijk]
-
▾ Kupang-Maleis
nèces
[ordelijk]
-
▾ Menadonees
nèces
[ordelijk]
-
▾ Papiaments
nèchi (ouder: netsje, netjes)
[ordelijk; mooi; verouderd: zindelijk]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.38; Uit Ewijk p. 67
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Soendanees
netjis
[ordelijk]
-
▾ Ternataans-Maleis
nèces
[ordelijk]
-
▾ Ambons-Maleis
netjis
[ordelijk; mooi]
-
▾ netsonde
[echolood]
-
▾ Baskisch
netsonde
[echolood ter bepaling van de verticale netopening of de positie van het net in de waterkolom, alsmede de aanwezigheid van vis in de netmond]
status: ontlening onzeker
etymologie: De Nederlandse term ‘netsonde’ is ongewijzigd overgenomen in het Engels, Frans en Spaans, zij het met resp. de volgende equivalenten: net sounder, sondeur de filet en sonda de red. Vermeld in AH.
bron: AH 1998 (Arrantza Hiztegia [Visserijwoordenboek] (1998), Vitoria.)
-
▾ Baskisch
netsonde
[echolood ter bepaling van de verticale netopening of de positie van het net in de waterkolom, alsmede de aanwezigheid van vis in de netmond]
-
▾ netto
[na aftrek van kosten]
-
▾ Indonesisch
néto
[na aftrek van kosten]
-
▾ Papiaments
nèto
[na aftrek van kosten]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
néto
[na aftrek van kosten]
-
▾ netvlies
[vlies dat de binnenvlakte van het oog bekleedt]
-
▾ neuken
[geslachtsgemeenschap hebben]
-
▾ Fries
neuke, nukke
[geslachtsgemeenschap hebben]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
neuk
[afranselen]
<via Afrikaans>
datering: 1910 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., 'to beat up', ad. Du. neuken to knock.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Fries
neuke, nukke
[geslachtsgemeenschap hebben]
-
▾ neuker
[(Vlaams) ijzeren band]
-
▾ Frans
nuge
†verouderd
(dialect)
[ijzeren band voor het bevestigen van een mast]
datering: 1385 (1351-1400)
status: ontlening onzeker
etymologie: Neuker (fläm.) 'eisenband'. Diese an sich wahrscheinliche herleitung setzt voraus, dass nuge mit -g, nicht mit -ž gesprochen wurde.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
nuge
†verouderd
(dialect)
[ijzeren band voor het bevestigen van een mast]
-
▾ neulen
[(verouderd) zeuren, talmen]
-
▾ Deens
nøle
[treuzelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: vist fra nedertysk el. frisisk nölen 'være uvillig el. langsom, tale langsomt' egl. 'knurre, brumme' som vist er et lydefterlignende ord
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (Skautrup, PNOE, OOD)
-
▾ Deens
nøle
[treuzelen]
-
▾ neuring
[(Vlaams) boeitouw]
-
▾ Frans
neûrin, eûrin, leûrin
(dialect)
[ketting die dient om het anker aan de boegspriet te hangen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Neuring (fläm.) 'bojetau'. Das flämische wort wird allein gebraucht, oder, mit der gleichen bed., in der verbindung neuring-ketting. Neuring bedeutet also wohl ursprünglich 'ring am anker' und ist erst durch das weglassen von -ketting zu der oben gegebenen bed. gekommen. Es ist vielleicht für neutring, das aus fläm. neut (=ndl. noot) 'teil des ankers, wo das loch für das seil ist' und ring zusammengesetzt ist. S. noch OORRING.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
neûrin, eûrin, leûrin
(dialect)
[ketting die dient om het anker aan de boegspriet te hangen]
-
▾ neuritis
[zenuwontsteking]
-
▾ Indonesisch
néuritis
[zenuwontsteking]
-
▾ Indonesisch
néuritis
[zenuwontsteking]
-
▾ neurobioloog
[onderzoeker van het zenuwstelsel van mens en dier]
-
▾ Indonesisch
néurobiolog
[onderzoeker van het zenuwstelsel van mens en dier]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: néurobiologi = neurobiologie
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néurobiolog
[onderzoeker van het zenuwstelsel van mens en dier]
-
▾ neurologie
[leer der zenuwen en zenuwziekten]
-
▾ Indonesisch
néurologi
[leer der zenuwen en zenuwziekten]
status: ontlening onzeker
etymologie: néurologis = m.b.t. de neurologie
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
néurologi
[leer der zenuwen en zenuwziekten]
-
▾ neuroloog
[zenuwarts]
-
▾ Indonesisch
néurolog
[zenuwarts]
-
▾ Indonesisch
néurolog
[zenuwarts]
-
▾ neurotisch
[van de aard van een neurose]
-
▾ Indonesisch
néurotis
[van de aard van een neurose]
-
▾ Indonesisch
néurotis
[van de aard van een neurose]
-
▾ neus
[reukorgaan]
-
▾ Ambons-Maleis
nois-nois
[reukorgaan]
status: ontlening onzeker ; afleiding
afleidingen en samenstellingen: Stori nois-nois 'door de neus praten'
etymologie: soms uitgesproken als nos-nos
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Javindo
nees
[reukorgaan]
-
▾ Negerhollands
naes, nees, nes, nēs
[reukorgaan]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: naes (old 1776), nees (Hesseling 1905), nes, nēs (djdj 1926). Hesseling 1905, p.36: je wilt me bij de neus nemen (spreekwoord) = ju suk for pik haer na mie nees = (letterlijk): je probeert haar uit mijn neus te trekken.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Ambons-Maleis
nois-nois
[reukorgaan]
-
▾ neusbloeding
[bloeding uit de neus]
-
▾ Fries
noasblieding
[bloeding uit de neus]
-
▾ Fries
noasblieding
[bloeding uit de neus]
-
▾ neusdoek
[doek die men bij zich draagt om er de neus in te snuiten: zakdoek, snuitdoek]
-
▾ Negerhollands
naesdoek, neesduk, nēstuk, nestuk, nistuk
[zakdoek, hoofddoek, doek]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker ; verbastering
etymologie: naesdoek (old 1776), neesduk (Hesseling 1905), nēstuk, nestuk, nistuk (djdj 1926). verbastering van het Nederlandse woord 'neusdoek'
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
naesdoek, neesduk, nēstuk, nestuk, nistuk
[zakdoek, hoofddoek, doek]
-
▾ neusrot
[plantenziekte]
-
▾ Papiaments
neusrot
[plantenziekte]
-
▾ Papiaments
neusrot
[plantenziekte]
-
▾ neusvleugel
[buitenwand van een neusgat]
-
▾ neuswijs
[betweterig]
-
▾ Engels
nose-wise
†verouderd
[zelfingenomen; met een scherpe of goede neus]
datering: 1566 (1551-1600)
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: f. nose n. + wise a., perh. after Du. neuswijs, LG. näsewîs, G. nase(n)weis (MHG. nasewîse): cf. nese-wise s.v. nese n.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Zweeds
näsvis
[brutaal, onbeschaamd, snibbig]
datering: 1554 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1554; av lågty. nesewis eller ty. naseweis med samma bet., urspr. 'begåvad med fint väderkorn (om hundar)'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Engels
nose-wise
†verouderd
[zelfingenomen; met een scherpe of goede neus]
-
▾ neut
[uitstekend deel (in bouwkunde)]
-
▾ Deens
nød
[uitsnijding in de zijkant van hout]
-
▾ Deens
nød
[uitsnijding in de zijkant van hout]
-
▾ neutraal
[onzijdig]
-
▾ Indonesisch
nétral
[onzijdig]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: kenétralan = neutraliteit
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Javaans
nétral
[onzijdig]
-
▾ Menadonees
nètral
[onzijdig]
-
▾ Indonesisch
nétral
[onzijdig]
-
▾ neutraliseren
[de werking of invloed van iets verhinderen, opheffen]
-
▾ Indonesisch
nétralisir
[de werking of invloed van iets verhinderen, opheffen]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nétralisasi = het neutraliseren
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
nétralisir
[de werking of invloed van iets verhinderen, opheffen]
-
▾ neutraliteit
[onzijdigheid, onpartijdige houding]
-
▾ Indonesisch
nétralitas, nétralitét
[onpartijdige houding]
-
▾ Indonesisch
nétralitas, nétralitét
[onpartijdige houding]
-
▾ neutrino
[ongeladen materiedeeltje]
-
▾ Indonesisch
néutrino
[ongeladen materiedeeltje]
-
▾ Indonesisch
néutrino
[ongeladen materiedeeltje]
-
▾ neutron
[atoomdeeltje]
-
▾ Indonesisch
néutron
[atoomdeeltje]
-
▾ Indonesisch
néutron
[atoomdeeltje]
-
▾ neuzelen
[door de neus praten; snuffelen]
-
▾ Engels
nuzzle
[snuffelen; wroeten; zich nestelen]
datering: 1401-1500 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: perh.orig.back-formation on +noseling 'with the nose to the ground' (see -LING2), but perh.infl. later by Du. neuzelen 'poke with the nose', f. neus; see -LE3. The identical nuzzle '+accustom (a dog or hawk) to attack other animals, train, nurse, cherish' (xvi), may have the same origin, but the connexion of sense is not obvious.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Engels
nuzzle
[snuffelen; wroeten; zich nestelen]
-
▾ nevel
[damp]
-
▾ Fries
nevel
[damp]
-
▾ Fries
nevel
[damp]
-
▾ neven-
[bij-, hulp-]
-
▾ Indonesisch
néven
[tak; hulp-; hulpmiddel]
-
▾ Indonesisch
néven
[tak; hulp-; hulpmiddel]
-
▾ nibbelen
[met kleine hapjes eten]
-
▾ Engels
nibble
[met kleine hapjes eten]
datering: 1401-1500 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: prob.of LDu. origin; cf.LG. nibbeln, also gnibbeln, knibbeln 'gnaw' = Du. knibbelen 'gnaw, murmur, squabble', parallel to knabbelen, whence +knabble (xvi).
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Engels
nibble
[met kleine hapjes eten]
-
▾ NICA
[Nederlands-Indische Civiele Administratie]
-
▾ Jakartaans-Maleis
nika'
†verouderd
[het Nederlandse leger]
-
▾ Jakartaans-Maleis
nika'
†verouderd
[het Nederlandse leger]
-
▾ nicht
[dochter van broer, zus, oom of tante]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1220-1240;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Ambons-Maleis
nihi, nikht
[dochter van broer, zus, oom of tante]
-
▾ Chinees-Maleis
nèkht
[dochter van broer, zus, oom of tante]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
nighi
[dochter van broer, zus, oom of tante]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Fries
nuft
[dochter van broer, zus, oom of tante]
-
▾ Negerhollands
nechi, nechtje, negje
[dochter van broer, zus, oom of tante]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: nechi, nechtje (old 1776), negje (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Sranantongo
nicht
[dochter van broer, zus, oom of tante]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
niggie
[dochter van broer, zus, oom of tante]
<via Afrikaans>
datering: 1870 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., nig niece, cousin + -ie (Niet in alegemeen gebruik.)
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Ambons-Maleis
nihi, nikht
[dochter van broer, zus, oom of tante]
-
▾ nicotine
[alkaloïde in tabak]
-
▾ Indonesisch
nikotin
[alkaloïde in tabak]
-
▾ Indonesisch
nikotin
[alkaloïde in tabak]
-
▾ niemendal
[volstrekt niets; kleinigheid]
-
▾ Berbice-Nederlands
nimdali
[gratis, voor niets]
-
▾ Duits
nümmedale, nümmerdal, niemendal
(dialect)
[volstrekt niets; kleinigheid]
status: ontlening onzeker
etymologie: Foerste: Emden, Schlüter: Kr. Ahaus, Gronau.
bron: Foerste 1938 Kremer 1998 Schlüter 1952 (Kremer 98, Foerste, Schlüter)
-
▾ Negerhollands
niemendal, niemetal
[volstrekt niets, gratis]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: niemendal (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905: 208), niemetal (old 1776)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905: 208)
-
▾ Berbice-Nederlands
nimdali
[gratis, voor niets]
-
▾ nier
[orgaan]
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
nier
[orgaan]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Fries
nier
[orgaan]
-
▾ Indonesisch
nir
[orgaan]
-
▾ Negerhollands
nier
[orgaan]
-
▾ Papiaments
nir (ouder: nier)
[orgaan]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: laba nir (een nierspoeling ondergaan, dyaliseren)
etymologie: Uit Ewijk p. 67
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
niri
[orgaan]
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
nier
[orgaan]
-
▾ nieshout
[boom die niespoeder levert]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nieshout
[boom die niespoeder levert]
datering: 1803 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: S. Afr. Du., fr. Du. niezen to sneeze + hout wood.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
nieshout
[boom die niespoeder levert]
-
▾ nieswortel
[nieskruid of de wortel daarvan]
-
▾ niet
[ontkennend bijwoord]
-
▾ Berbice-Nederlands
ni
[vraagwoord]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
na
[niet, is niet]
<via Negerhollands>
datering: 1990 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: ook in de betekenis van 'voorzetsel' (in, op, naar)
bron: Valls 1990 (Valls 1990)
-
▾ Fries
niet
[ontkennend bijwoord]
-
▾ Javindo
nee, niet
[ontkennend bijwoord]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: kenniet = (het) kan niet
bron: Gruiter 1990 (VE)
-
▾ Negerhollands
na, no, nu, nǝ, nē, ne, ni, nit, niet
[ontkennend bijwoord]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Rossem 1996, p.258 (= djdj): niet meer = numéé
etymologie: no, niet (old 1776), na, no, nu, nǝ, nē, ne, ni, nit (djdj 1926), no (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905)
-
▾ Petjoh
niet
[nee, niet]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: kanniet, kenniet = onmogelijk, onuitvoerbaar, niet eens = heus niet, helemaal niet waar, niet so dan, niet so ja, niet so toh = dat moet je niet doen, dat vind ik niet leuk, niet te lang = direct reageren, snel handelen, niet wachten
bron: Cress 1998 (Loen, Cress)
-
▾ Skepi-Nederlands
ni, niti
[ontkennend bijwoord]
-
▾ Berbice-Nederlands
ni
[vraagwoord]
-
▾ niet
[(in de loterij) nummer waarop geen prijs valt]
-
▾ Deens
nitte
[lot zonder prijs, tegenslag, pech]
status: ontlening onzeker
etymologie: Fremmed2: af holl. niet, egl. intet, PNOE: fra nederlandsk niet 'ikke, intet'
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Duden Universal 2003 Hårbøl 2004 Smet 2004 Arnesen (Fremmedordbog, Fremmed2, PNOE, Saabys, Smet 75, Arnesen, Duden Universal)
-
▾ Duits
Niete
[lot zonder prijs, mislukkeling, nul]
datering: 1751-1800
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus dem Ndl übernommen, wo es den Nichttreffer bei einer Verlosung bezeichnet. DU: niederl. niet, eigtl.= Nichts, subst. aus: niet= nicht
bron: Duden Universal 2003 Küpper 1987 (Kuepper, Duden Universal, Schirmer, Bluhme)
-
▾ Noors
nite
[lot zonder prijs]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: gj ty fra nederl niet, eg. 'ingenting'; FuT: von nhd. Niete, das wieder aus dem holl. niet stammt.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Zweeds
nit
[lot zonder prijs]
datering: 1749 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1749; av nederl. niet 'ingenting; noll; nit'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
nitte
[lot zonder prijs, tegenslag, pech]
-
▾ niet, nijdnagel
[(gewestelijk) klinknagel]
-
▾ Deens
nitte
[(scheepvaart) klinknagel, metaal in kleding]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra tysk Niete el. nederlandsk niet 'nittenagle' (besl.m. vb. nitte) . OOD: sv. nit; fra ty. niet(e), nt. need ell. holl. niet, neet ell. forkortet af Nit(te)-bolt, -nagle; jf. III. nitte; fagl., især anker el
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Ests
neet
[klinknagel]
-
▾ Fins
niitti
[klinknagel]
datering: 1883 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 Bentlin 2008 (KH, NSSK, SKP, TN, Bentlin)
-
▾ Frans
nit
†verouderd
(dialect)
[klinknagel]
datering: 1446 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: Nijd (fläm.) 'nietnagel'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Noors
nitte
[klinknagel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT: mnd. nêt, -des (holl. neet und niet)
bron: Falk 1910-1911 (FuT)
-
▾ Schots
need-nail, nedenaill
†verouderd
[goed vastmaken, vastspijkeren]
datering: 1551-1600 (1551-1600)
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: LowGer neednagel 'a clinched nail'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Zweeds
nit
[klinknagel]
-
▾ Deens
nitte
[(scheepvaart) klinknagel, metaal in kleding]
-
▾ nieten
[met nietjes aaneenhechten]
-
▾ Papiaments
nit
[met nietjes aaneenhechten]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nitmentu (het nieten)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
nit
[met nietjes aaneenhechten]
-
▾ nietig
[onbeduidend, niet geldig]
-
▾ Fries
nietich
[onbeduidend, niet geldig]
-
▾ Sranantongo
niteg
[onbeduidend]
-
▾ Fries
nietich
[onbeduidend, niet geldig]
-
▾ nietigheid
[onbeduidendheid]
-
▾ Fries
nietichheid
[onbeduidendheid]
-
▾ Fries
nietichheid
[onbeduidendheid]
-
▾ nietje
[metalen pennetje dat papieren e.d. aanhecht]
-
▾ Papiaments
nit
[metalen pennetje dat papieren e.d. aanhecht]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nitmentu (het nieten)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
nit
[metalen pennetje dat papieren e.d. aanhecht]
-
▾ nietmachine, nietapparaat
[apparaat om te nieten]
-
▾ Papiaments
nitmashin, aparato di nit
[apparaat om te nieten]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
nitmashin, aparato di nit
[apparaat om te nieten]
-
▾ niettemin
[onderschikkend voegwoord]
-
▾ Fries
nettemin
[onderschikkend voegwoord]
-
▾ Fries
nettemin
[onderschikkend voegwoord]
-
▾ nieuw
[pas ontstaan]
-
▾ Javindo
nuwe
[nieuwe]
-
▾ Negerhollands
nieuw, niw
[pas ontstaan]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: nieuw (old 1776), niw (djdj 1926). old 1776: von neuem = opd' nieuwe
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
njun
[pas ontstaan]
-
▾ Javindo
nuwe
[nieuwe]
-
▾ Nieuw-Guinea
[eiland in Oceanië]
-
▾ Turks
Yeni Gine
[eiland in Oceanië]
-
▾ Turks
Yeni Gine
[eiland in Oceanië]
-
▾ Nieuw-Zeeland
[staat in Oceanië]
-
▾ Arabisch (MSA)
nyūzīlandā
[staat in Oceanië]
-
▾ Bretons
Zeland-Nevez
[staat in Oceanië]
-
▾ Deens
New Zealand
[staat in Oceanië]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
etymologie: engelsk New Zealand ¯ nederlandsk Nieuw Zeeland sammensat af nieuw 'ny' + Zeeland en provins i det sydvestlige Nederland. Navnet Zeeland kommer af zee 'sø, hav' + land; opdaget 1642 af nederlænderen Abel Tasman.
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Engels
New Zealand
[staat in Oceanië]
datering: 1768 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: < New Zealand, the name of an island nation in the South Pacific, about 1600 km south-east of Australia, after Dutch Nieuw Zeeland or post-classical Latin Zelandia Nova, which appears on Blaeu's world map (1645-6). The second element represents Dutch Zeeland, the name of a province of the Netherlands (see ZEALANDER n.). The name was perhaps coined by analogy with New Holland, former name of Australia (after a neighbouring province of the Netherlands); it is first attested in English use in 1768 in Cook's journal. The land was sighted by Abel Tasman c1642 and named by him Staaten Landt ‘land of the States’.
bron: OED2 1989 (OED3)
-
▾ Frans
Nouvelle-Zélande
[staat in Oceanië]
-
▾ Gaelisch
An Nua-Shéalainn
[staat in Oceanië]
-
▾ Koerdisch
Zêlanda Nû
[staat in Oceanië]
-
▾ Maltees
New Zealand
[staat in Oceanië]
<via Engels>
-
▾ Turks
Yeni Zelanda
[staat in Oceanië]
-
▾ Welsh
Seland Newydd
[staat in Oceanië]
-
▾ Arabisch (MSA)
nyūzīlandā
[staat in Oceanië]
-
▾ Nieuw-Zeelands
[van Nieuw-Zeeland]
-
▾ Frans
néo-zélandais
[van Nieuw-Zeeland]
datering: 1851-1900 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR 1990: `maori'; de néo-, et zélandais; niet in PR 1993, wel achterin
bron: Robert 1993 (PRobert)
-
▾ Frans
néo-zélandais
[van Nieuw-Zeeland]
-
▾ nieuwbakken
[pas geworden]
-
▾ Fries
nijbakken
[pas geworden]
-
▾ Fries
nijbakken
[pas geworden]
-
▾ Nieuwe Testament
[deel van de Bijbel]
-
▾ Negerhollands
Nywe Testament
[deel van de Bijbel]
-
▾ Negerhollands
Nywe Testament
[deel van de Bijbel]
-
▾ nieuwgeboren
[pasgeboren]
-
▾ Fries
nijberne
[pasgeboren]
-
▾ Fries
nijberne
[pasgeboren]
-
▾ nieuwjaar
[jaar dat pas is begonnen of binnenkort zal beginnen; eerste dag van het nieuwe jaar]
-
▾ Munsee-Delaware
níwǝja:l
[nieuwjaarsdag]
-
▾ Negerhollands
nieuwe jaar
[jaar dat pas is begonnen of binnenkort zal beginnen; eerste dag van het nieuwe jaar]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: old 1776 ook: die jong jaar
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Sranantongo
nyunyari
[jaar dat pas is begonnen of binnenkort zal beginnen; eerste dag van het nieuwe jaar]
-
▾ Munsee-Delaware
níwǝja:l
[nieuwjaarsdag]
-
▾ nieuws
[bericht over iets dat nog onbekend is]
-
▾ Negerhollands
nieuws, nyws
[bericht over iets dat nog onbekend is]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: nieuws (old 1776), nyws (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Sranantongo
njunsu
[bericht over iets dat nog onbekend is]
-
▾ Negerhollands
nieuws, nyws
[bericht over iets dat nog onbekend is]
-
▾ nieuwsgierig
[alles willend onderzoeken of weten; benieuwd]
-
▾ Amerikaans-Engels
niskeery
†verouderd
(dialect)
[alles willend onderzoeken of weten; benieuwd]
datering: 1801-1900 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Dutch nieuwsgierig, same meaning. Hudson Valley
bron: Carpenter 1908-1909 Neumann 1945 (Carpenter, Neumann)
-
▾ Berbice-Nederlands
niskiriki
[boosaardig, ondeugend]
-
▾ Duits
nieschierig
(dialect)
[alles willend onderzoeken of weten, benieuwd]
status: ontlening onzeker
etymologie: Teuchert p. 316: Vom ndl. nieuwsgierig ist das märkische wie das brem-holst (s. S. 79) nieschierig neurgierig ausgegangen, en p. 79: (…) so leidet es doch die ndl. Abkunft der Zusammensetzungen "niescheirig" neurig keinen Zweifel. RhWB: neu-schierig (< ndl. nieuwsgierig) das Wort ist zunächst im Saargeb., an der Nahe u. im Hunsr verbr. [das Mosfrk hat ausschliessl. firwetzig] (..) im Rip (s. dort auch nauschierig) dringt nhd. nøyī:rəχ u. -jīr- (im selben Orte), wobei nøy- ohne Schärfung ist, immer mehr vor; die ndl. Form nesγīrĭx in Rees-Haldern; nīsγērĭχ Ess-Bergeborbeck]
bron: Frings 1966 Teuchert 1972 (FrL, Teuchert, RhWB)
-
▾ Negerhollands
noeskierig, nieuwskurig
[alles willend onderzoeken of weten]
-
▾ Papiaments
niuskir (ouder: nieskier)
[alles willend onderzoeken of weten]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.39; Uit Ewijk p. 68: hier betekent "nieuwskier" zowel nieuwsgierig als nieuwsgierigheid.
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
nyuskreki
[benieuwd]
-
▾ Amerikaans-Engels
niskeery
†verouderd
(dialect)
[alles willend onderzoeken of weten; benieuwd]
-
▾ nieuwsgierigheid
[het verlangen om iets te weten of waar te nemen]
-
▾ Negerhollands
noeskierigheit, nieuwskurigheit
[het verlangen om iets te weten of waar te nemen]
-
▾ Negerhollands
noeskierigheit, nieuwskurigheit
[het verlangen om iets te weten of waar te nemen]
-
▾ niezen
[proesten]
-
▾ Kupang-Maleis
nis
[proesten]
-
▾ Negerhollands
nies
[proesten]
-
▾ Papiaments
nister (ouder: niester)
[proesten]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nistermentu (het niezen)
etymologie: Uit: Putman1859 p.67; Uit Ewijk p. 68
bron: (Joubert PN; Putman1859; Ewijk; Noordegraaf, Jan (2015), ‘Lexicografie op Curaçao. Abraham Jesurun en zijn woordenlijst van het Papiaments (1898)’, in: Trefwoord 2015, http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord.)
-
▾ Kupang-Maleis
nis
[proesten]
-
▾ nihil
[niets]
-
▾ Indonesisch
nihil
[niets, nul]
-
▾ Jakartaans-Maleis
nihil
[leeg, betekenisloos, zonder resultaat]
-
▾ Indonesisch
nihil
[niets, nul]
-
▾ nihilisme
[leer die de mogelijkheid om te komen tot een stellige overtuiging of grondwaarheden op ethisch, wijsgerig of sociaal gebied ontkent]
-
▾ Indonesisch
nihilisme
[leer die de mogelijkheid om te komen tot een stellige overtuiging of grondwaarheden op ethisch, wijsgerig of sociaal gebied ontkent]
-
▾ Indonesisch
nihilisme
[leer die de mogelijkheid om te komen tot een stellige overtuiging of grondwaarheden op ethisch, wijsgerig of sociaal gebied ontkent]
-
▾ nihilist
[iemand met nihilistische opvattingen]
-
▾ Indonesisch
nihilist
[iemand met nihilistische opvattingen]
-
▾ Indonesisch
nihilist
[iemand met nihilistische opvattingen]