Zoekresultaten: 599 Nederlandse woorden gevonden (beginnend met W)
Gebruikte filters:
A| B| C| D| E| F| G| H| I| J| K| L| M| N| O| P| Q| R| S| T| U| V| W| X| Y| Z| Toon/Verberg alle informatie in de uitklapmenu's
Visualiseer de resultaten
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per uitleenwoord
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per taal
|
Toon op een tijdslijn
|
-
▾ waadbaar
[doorwaadbaar, waar overgetrokken kan worden]
-
▾ Duits
watbar
[doorwaadbaar, waar overgetrokken kan worden]
status: ontlening onzeker
etymologie: WATBAR, adj. seicht: wattbar wasser, wattbarer ort eines flusses Kramer (1719) 260b, nach ndl. waadbaar.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
watbar
[doorwaadbaar, waar overgetrokken kan worden]
-
▾ waag
[weegtoestel; (verouderd) hefboom]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Engels
waw
†verouderd
[gewichtseenheid]
datering: 1316 (1301-1350)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: a. MLG. and MDu. wage (Du. waag), corresp. to OE. wæ<acu><asg>: see wey n.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Fins
vaaka
[weegschaal]
datering: 1501-1550
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 (KH, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Frans
wăk, waque, wake, waghe, wague
(dialect)
[gewicht, massa]
datering: 1434 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Aflandr. waghiere 'kuip' 1371, waghoir 'kuip- vormig' 1424
etymologie: Mndl. wage, fem. (auch mndd. wage), bedeutet nicht nur 'wage' und 'wagschale', sondern dient auch zur bezeichnung eines bestimmten gewichtes, verschieden je nach den waren. Daraus entlehnt die oben verzeichnete wortgruppe, die seit dem 15.jh. in den betreffenden fr. mundarten bezeugt ist.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
vague
†verouderd
[houtblok voor het omroeren van bier in een kuip]
datering: 1577 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: vaguage 'de daad van het "vaguer"' 1842
etymologie: Fläm. "wage" ist die entsprechung von ndl. "waag". Es ist belegt mit die bed. 'hefboom, handspaak'. Die bewegungen, welche zum aufrühren des biers gemacht werden, sind ähnlich denen, die man mit einem hebebaum ausführt. Daher macht die bed. verschiebung in der terminologie der bierbrauer keine schwierigkeiten. Das wort ist von der fläm. in die flandr. bierbrauerei und von da ins fr. übergegangen.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Negerhollands
waag
[weegschaal]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Schots
waw; wall
†verouderd
[gewichtsmaat]
datering: 1401-1500 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: MLowGer and MDu wage, corresponding to OE wae<>g 'a standard of dry goods weight'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Engels
waw
†verouderd
[gewichtseenheid]
-
▾ waag
[(verouderd) golf]
-
▾ waaggeld
[betaling voor het wegen]
-
▾ waagschaal
[weegschaal]
-
▾ Engels
weigh-scale
[weegschaal]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
etymologie: ad. Du. waagschaal or MLG. wageschale (whence MSw. vèghskal, Sw. vîgskîl, older Da. vaeghskol, Norw. vaagskaal) = G. wagschale (wage-), OE. wae<acu><asg>scalu (once). See scale n.1 and next. In recent use perh. a new formation.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Engels
weigh-scale
[weegschaal]
-
▾ waaien
[blazen (van wind)]
-
▾ Berbice-Nederlands
wai
[blazen; wannen; wieden]
-
▾ Deens
vaje
[wapperen in de wind; de vlag hijsen en laten wapperen; flakkeren]
status: ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nederlandsk waaien 'blæse, flagre', FuT: Nederduits, DDO: fra nederlandsk waaien 'blæse, flagre'
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Nielsen 1989 Arnesen (PNOE, FuT, OOD, EO, DDO, Arnesen)
-
▾ Negerhollands
wei, wāi
[blazen (van wind)]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: wei (old 1776), wāi (djdj 1926)
bron: Oldendorp 1996 (old 1776, djd 1926)
-
▾ Noors
vaie
[wapperen]
status: ontlening onzeker
etymologie: BO: fra nederl 'flagre, blåse', besl m vind; FuT: entlehnt von holl. waaien 'wehen, im winde flattern'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT; Arnesen)
-
▾ Papiaments
waya
[wind veroorzaken met iets, wapperen van een vlag]
status: ontlening onzeker
etymologie: waya kandela (het vuur aanwakkeren)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
wai
[wapperen, blazen (van wind)]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu ,Fo)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
vay, waai
[gaan, weggaan]
<via Afrikaans>
-
▾ Zweeds
vaja
[met grote langzame bewegingen heen en weer bewegen (hoge bomen)]
datering: 1755 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1755; av nederl. waaien 'blåsa; fladdra'; besl. med 1vind, vinge
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Berbice-Nederlands
wai
[blazen; wannen; wieden]
-
▾ waaier
[voorwerp waarmee men lucht verplaatst]
-
▾ Arowaks
warhiwarhi
[waaier om vuur aan te wakkeren]
-
▾ Indonesisch
wayer
[elektrische ventilator]
-
▾ Menadonees
wayer
[voorwerp waarmee men lucht verplaatst, propellor]
-
▾ Negerhollands
wajer
[voorwerp waarmee men zich koelte toewuift]
-
▾ Papiaments
wairu (ouder: waaier, waaire)
[voorwerp waarmee men zich koelte toewuift]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 121
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
wawai, waya
[voorwerp waarmee men zich koelte toewuift]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Blanker 2005 Focke 1855 Stichting 1995 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo, SR)
-
▾ Arowaks
warhiwarhi
[waaier om vuur aan te wakkeren]
-
▾ waaieren
[lucht verplaatsen, koelte toewuiven]
-
▾ Papiaments
wairu
[lucht verplaatsen, koelte toewuiven]
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 121
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
wairu
[lucht verplaatsen, koelte toewuiven]
-
▾ waakzaam
[oplettend]
-
▾ Negerhollands
wachsaam
[oplettend]
-
▾ Negerhollands
wachsaam
[oplettend]
-
▾ waakzaamheid
[het waakzaam zijn]
-
▾ Negerhollands
waeksamheid
[het waakzaam zijn]
-
▾ Negerhollands
waeksamheid
[het waakzaam zijn]
-
▾ waal
[poel, kolk]
- ▾ Duits Waal (dialect) [dorpsvijver, dorpsplas]
-
▾ waalpot
[(verouderd) inhoudsmaat]
-
▾ Frans
walepot, wallepotte, varpote, vauplate
(dialect)
[inhoudsmaat, fust met die inhoud]
datering: 1363 (1351-1400)
status: ontlening onzeker
etymologie: Reeds mndl. "waelpoyt" is een maat voor bier en wijn, soms ook een benaming voor de inhoud. 1a/b in de noordelijke dialekten. Misschien hoort ook vorm 2 daartoe, het 2e deel van die vorm verandert naar een niet vaststelbaar woord. (volgens Barbier door metathese van -l- en de vokaal).
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
walepot, wallepotte, varpote, vauplate
(dialect)
[inhoudsmaat, fust met die inhoud]
-
▾ waar
[echt]
-
▾ Berbice-Nederlands
waru
[echt]
-
▾ Menadonees
wàr
[echt]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: FSA: itu tra wàr = dat geeft geen pas. old 1776: waarwaar = zeker
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Negerhollands
waar, wā
[echt]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: waar (Magens 1770, old 1776), wā (djdj 1926). old 1776: zeker = waarwaar. djdj 1926: werkelijk waar = wāwā. zeker, voor waar = fo wāwā
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, djdj 1926)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
ware
[echt]
datering: 1840 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., attrib. form of Afk. and Du. waar true.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Berbice-Nederlands
waru
[echt]
-
▾ waar
[koopwaar, goed van bepaalde waarde]
-
▾ Deens
vare
[koopwaar, goed van bepaalde waarde]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nedertysk ware 'vare, handelsvare', egl. 'hvad man har i sin besiddelse el. tager vare på', afl. af ware 'vare, varetagelse, agtpågivenhed, opmærksomhed' (jf. vare2), Bluhme: Lehnwort: nl. nd. Grimm: ware, mhd. ware, war, ist ein seit ende des 13. jahrh. im hd. belegtes lehnwort, das mnd., mndl. ware (ndl. waar), dem entspricht afries. were, ags. waru, engl. ware, anord. vara, schwed. vara, dän. vare in der gleichen bedeutung. trotzdem das wort also in fast allen germ. sprachen vorkommt, wird es — wenigstens in der jetzigen bedeutung — schwerlich urgerm. sein; es bleibt aber unsicher, von wo aus es sich verbreitet hat. sehr verschiedene etymologien sind versucht worden. Falk-Torp 2, 428). schlieszlich besteht die möglichkeit, dasz ware 'handelsgut' — als ursprünglich nd. wort genommen — mit ware, der mnd. nebenform zu währe 'gewährleistung, sicherstellung' (s. sp. 754), mndl. ware, identisch ist; da der verkäufer dem käufer für das verkaufte gut sicherheit zu leisten hatte, so konnte ware die bedeutung 'unter gewähr verkauftes gut' und überhaupt 'handelsgut' annehmen, wie auch währschaft in der bedeutung 'ware von guter beschaffenheit' (sp. 986) vorkommt. ware tritt in Deutschland zuerst bei dem aus nd. gebiet stammenden fahrenden Raumsland (etwa 1260—90 dichtend) auf: bis zur mitte des 13. jahrh. hinauf reichen ndl. belege, welche die auch sonst in älterer zeit häufige verbindung ruware, ruwe ware bringen (Verwijs-Verdam 6, 1739, dazu noch hans. urkundenb. 1, 150. 1, 388. 2, 105. 2, 295). zweifellos war damals auch in Niederdeutschland ware völlig geläufig, belege liegen aber erst seit dem 14. jahrh. vor
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE, Kluge, EWN, Grimm)
-
▾ Duits
Ware
[koopwaar, handelswaar]
datering: 1275 (1251-1300)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker ; betekenisontlening
etymologie: misschien erfwoord maar dan is bet. ontrleend aan nnd. of mnl., binnen de Hanze-handel. Bluhme: Lehnwort: nl. nd. Grimm: ware, mhd. ware, war, ist ein seit ende des 13. jahrh. im hd. belegtes lehnwort, das mnd., mndl. ware (ndl. waar), dem entspricht afries. were, ags. waru, engl. ware, anord. vara, schwed. vara, dän. vare in der gleichen bedeutung. trotzdem das wort also in fast allen germ. sprachen vorkommt, wird es — wenigstens in der jetzigen bedeutung — schwerlich urgerm. sein; es bleibt aber unsicher, von wo aus es sich verbreitet hat. sehr verschiedene etymologien sind versucht worden. Falk-Torp 2, 428). schlieszlich besteht die möglichkeit, dasz ware 'handelsgut' — als ursprünglich nd. wort genommen — mit ware, der mnd. nebenform zu währe 'gewährleistung, sicherstellung' (s. sp. 754), mndl. ware, identisch ist; da der verkäufer dem käufer für das verkaufte gut sicherheit zu leisten hatte, so konnte ware die bedeutung 'unter gewähr verkauftes gut' und überhaupt 'handelsgut' annehmen, wie auch währschaft in der bedeutung 'ware von guter beschaffenheit' (sp. 986) vorkommt. ware tritt in Deutschland zuerst bei dem aus nd. gebiet stammenden fahrenden Raumsland (etwa 1260—90 dichtend) auf: bis zur mitte des 13. jahrh. hinauf reichen ndl. belege, welche die auch sonst in älterer zeit häufige verbindung ruware, ruwe ware bringen (Verwijs-Verdam 6, 1739, dazu noch hans. urkundenb. 1, 150. 1, 388. 2, 105. 2, 295). zweifellos war damals auch in Niederdeutschland ware völlig geläufig, belege liegen aber erst seit dem 14. jahrh. vor
bron: Kluge 2002 Philippa 2003-2009 Smet 2004 (Kluge, EWN, Smet 04, Bluhme, Grimm)
-
▾ Engels
ware
[koopwaar, handelswaar]
-
▾ Fins
vara
[koopwaar, goed van bepaalde waarde]
<via Zweeds>
datering: 1550 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 (KH, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Fries
waar
[koopwaar, handelswaar]
-
▾ Zweeds
vara
[koopwaar, handelswaar]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Leenwoordenboek: Waar ‘koopwaar’ komt voor in het Nederduits, Hoogduits, Nederlands, Engels en Oudnoor(d)s. Dit is hetzelfde woord als het eerste deel van waarnemen, dat onder andere betekent ‘zorgen voor’. Binnen de Hanze is de betekenis dus gegaan van ‘datgene waarvoor men zorgt’ naar ‘koopwaar’.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vare
[koopwaar, goed van bepaalde waarde]
-
▾ waar
[bijwoord van plaats]
-
▾ Javindo
waar
[bijwoord van plaats]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: naar waar = waarheen, fan waar = waarvandaan
bron: Gruiter 1990 (VE)
-
▾ Negerhollands
waar, wā, wa
[bijwoord van plaats]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Magens 1770: waarheen = na wa, na waso. djdj 1926: wapiši, wepiši, wa api = waar (conj). djdj 1926: waar ook = wā eke. waarheen = na waar, waarnatoe.
etymologie: waar (old 1776), wā (djdj 1926), wa (Magens 1770Hesseling 1905, Robertson 1989)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Magens 1770 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Petjoh
waar
[bijwoord van plaats]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: naar waar = waarheen
bron: Loen 1994 (Loen)
-
▾ Skepi-Nederlands
war
[bijwoord van plaats]
-
▾ Javindo
waar
[bijwoord van plaats]
-
▾ waarachtig
[als sterke verzekering, bevestiging, bekrachtiging: waarlijk]
-
▾ Negerhollands
waarachtig, waeragtig
[als sterke verzekering, bevestiging, bekrachtiging: waarlijk]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: waarachtig (old 1776), waeragtig (Hesseling 1905: 240)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 240)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
vragter, wragtig, wragtie
[heus]
<via Afrikaans>
datering: 1899 (1851-1900)
status: ontlening onzeker ; verbastering
etymologie: Afk., contraction of waaragtig truly, really, fr. Du. waarachtig
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Negerhollands
waarachtig, waeragtig
[als sterke verzekering, bevestiging, bekrachtiging: waarlijk]
-
▾ waard
[de genoemde prijs hebbend, waardig]
-
▾ Ambons-Maleis
war
[waardig]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: tra war = onwaardig
etymologie: tra = niet
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Negerhollands
weert, waard
[de genoemde prijs hebbend]
datering: 1755 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: weert (old 1776), waard (Rossem 1996: 102)
bron: Rossem 1996 (old 1776, Rossem 1996: 102)
-
▾ Sranantongo
warti
[de genoemde prijs hebbend, waardig]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Ambons-Maleis
war
[waardig]
-
▾ waard
[kastelein]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1240;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
vært
[kastelein; conciërge]
-
▾ Noors
vert
[gastheer; huisbaas]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty; FuT: von mnd. wert (holl. waard)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
värd
[kastelein]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: värdfolk, värdskap, värdland, hotellvärd, hyresvärd, kyrkvärd, vicevärd
etymologie: före 1520; fornsv. värdher 'värdshusvärd; husägare'; av lågty. wert med samma bet.; av ovisst urspr.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vært
[kastelein; conciërge]
-
▾ waard
[laag liggend land]
-
▾ Duits
Wart
[laag liggend land]
status: ontlening onzeker
etymologie: das ndl. waard, mnl. waert, auch ins ndrhein. hinübergehend,
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Wart
[laag liggend land]
-
▾ waarde
[betekenis als bezit, prijs]
-
▾ Deens
værdi
[betekenis als bezit, prijs]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: værd+i ¯ nedertysk werdie ¯ afl. af oldnedertysk werd (jf. adj. værd) + oldfransk -ie af latin -ia
bron: Becker-Christensen 2005 (EWN, PNOE)
-
▾ Negerhollands
weert, waard
[betekenis als bezit, prijs]
datering: 1755 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: weert (old 1776), waard (Rossem 1996: 102)
bron: Rossem 1996 (old 1776, Rossem 1996: 102)
-
▾ Noors
verdi
[betekenis als bezit, prijs]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, sm o s verd); FuT: ist von mnd. werdîe (holl. waardij) entlehnt, das romanische endung hat
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Saramakkaans
wáíti
[betekenis als bezit, prijs]
-
▾ Sranantongo
warti
[betekenis als bezit, prijs; waardigheid]
-
▾ Deens
værdi
[betekenis als bezit, prijs]
-
▾ waarder
[(verouderd) bewaker, wachter]
-
▾ Frans
verdre
†verouderd
(dialect)
[sluiswachter]
datering: 1280 (1251-1300)
status: ontlening onzeker
etymologie: Waerder (mndl.) 'wächter'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
verdre
†verouderd
(dialect)
[sluiswachter]
-
▾ waarderen
[schatten, op hoge waarde stellen]
-
▾ Deens
vurdere
[beoordelen, taxeren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: omdannet af forældet vurde 'vurdere, ænse' efter nedertysk werderen
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vurdere
[beoordelen; op prijs stellen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: etter lty werderen; FuT: von ält.dän. vurde nach mnd. werdêren (holl. waarderen), eigentlich 'den wert von etwas bestimmen'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
warderi
[hoogachten; dierbaar]
-
▾ Deens
vurdere
[beoordelen, taxeren]
-
▾ waardig
[achting, eerbied verdiendend of wekkend]
-
▾ Negerhollands
waardig, waerdig
[achting, eerbied verdienend, in overeenstemming met de betekenis of rang]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: waardig (old 1776), waerdig (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 262)
-
▾ Negerhollands
waardig, waerdig
[achting, eerbied verdienend, in overeenstemming met de betekenis of rang]
-
▾ waardigen
[zich verwaardigen, waardig achten]
-
▾ Deens
værdige sig
[verwaardigen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk sik werdigen afl. af werdich (jf. værdig)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
verdige
[waardig achten, verwaardigen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av vedrig, etter lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
värdigas
[zich verwaardigen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. värdoghas; efter lågty. sik werdigen med samma bet.; till värdig
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
værdige sig
[verwaardigen]
-
▾ waardigheid
[hoedanigheid van waardig te zijn]
-
▾ Negerhollands
waardigheit
[hoedanigheid van waardig te zijn]
-
▾ Negerhollands
waardigheit
[hoedanigheid van waardig te zijn]
-
▾ waardijn
[(verouderd) muntenkeurder, essayeur]
-
▾ Duits
Wardein
[muntenkeurder, essayeur]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: wardieren
etymologie: germ.-mlat.-fr.-niederl.; der; -[e]s, -e.
bron: Duden Fremd 1990 (Duden Fremd)
-
▾ Duits
Wardein
[muntenkeurder, essayeur]
-
▾ waardin
[herbergierster, gastvrouw]
-
▾ Engels
wardin
†verouderd
[herbergierster, gastvrouw]
datering: 1493 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du. waardinn, fem. of waard (= G. wirt) landlord.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Noors
verrtinne
[gastvrouw, vrouwelijke waard]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; Fut: (zie waard)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
värdinna
[gastvrouw]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: värdinneplikt
etymologie: före 1520; fornsv. värdinna; av lågty. werdinne med samma bet.; till 2värd
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Engels
wardin
†verouderd
[herbergierster, gastvrouw]
-
▾ waarheid
[het ware: overeenstemming tussen denkbeeld, verhaal of bericht en de zaak zoals zij is]
-
▾ Negerhollands
waarheit, waerheit, walgēt, wārgeit, wargēt
[het ware: overeenstemming tussen denkbeeld, verhaal of bericht en de zaak zoals zij is]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: waarheit (old 1776), waerheit (Hesseling 1905), walgēt, wārgeit, wargēt (djdj 1926). Old 1776 heeft ook: waarigheit
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
waarheit, waerheit, walgēt, wārgeit, wargēt
[het ware: overeenstemming tussen denkbeeld, verhaal of bericht en de zaak zoals zij is]
-
▾ waarlijk
[echt, echt waar]
-
▾ Negerhollands
waerlik
[echt, echt waar]
-
▾ Petjoh
waarl'k
[echt, echt waar]
-
▾ Negerhollands
waerlik
[echt, echt waar]
-
▾ waarloos
[(scheepsterm) als reservemateriaal meegenomen]
-
▾ Duits
Warlo
[reservetouwen, reserve rondhout]
status: ontlening onzeker
etymologie: aus dem ndl. (waarloos touw 'reservetau').
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Warlo
[reservetouwen, reserve rondhout]
-
▾ waarlozen
[(verouderd) verzuimen, verwaarlozen]
-
▾ Frans
furlôzer
(dialect)
[verkwisten]
status: ontlening onzeker
etymologie: Waerloosen (fläm.) 'vernachlässigen'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
furlôzer
(dialect)
[verkwisten]
-
▾ waarmaken
[bewijzen, staven]
-
▾ Fries
wiermeitsje
[bewijzen, staven]
-
▾ Fries
wiermeitsje
[bewijzen, staven]
-
▾ waarmee
[met wat, met welke]
-
▾ Negerhollands
mee wat
[met wat, met welke]
-
▾ Negerhollands
mee wat
[met wat, met welke]
-
▾ waarnaartoe
[waarheen, naar welke bestemming]
-
▾ Negerhollands
waarnatoe
[waarheen, naar welke bestemming]
datering: 1926 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: djdj 1926 ook: na waar, na wat plek
bron: Josselin 1926 (djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
waarnatoe
[waarheen, naar welke bestemming]
-
▾ waarnemend
[vervangend]
-
▾ Ambons-Maleis
wárnèmend
[vervangend]
-
▾ Javaans
warnèn
[vervangend]
-
▾ Keiëes
wernemin
[vervangend]
-
▾ Kupang-Maleis
wárnèmend
[vervangend]
-
▾ Menadonees
wárnèmend
[vervangend]
-
▾ Soendanees
warnem
[tijdelijk vervangend; waarnemer]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngawarneman=tijdelijk een ambt waarnemen
bron: Coolsma 1913 (Coo1913)
-
▾ Ternataans-Maleis
wárnèmend
[vervangend]
-
▾ Ambons-Maleis
wárnèmend
[vervangend]
-
▾ waarom
[om welke reden, met welk doel]
-
▾ Negerhollands
waerom, watmaek, wat maak, awama, wamā, ouder: da(na)watmaak, da wat maek
[om welke reden, met welk doel]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: waerom, watmaek (Magens 1770), da wat maek (Hesseling 1905), wat maak (old 1776), awama, wamā, ouder: da(na)watmaak (djdj 1926). Hesseling 1905: 'wat maek' betekent ook 'waardoor'.
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905)
-
▾ Negerhollands
waerom, watmaek, wat maak, awama, wamā, ouder: da(na)watmaak, da wat maek
[om welke reden, met welk doel]
-
▾ waarschap
[(verouderd) heemraad; gebied waarbinnen de stadsvrede geldt]
-
▾ Frans
weriscape, varescep; wareschal, vareissel; werissais, veriscat
†verouderd
(dialect)
[onbebouwde gronden, plaatsen bestemd voor openbare weides]
datering: 1283 (1251-1300)
status: ontlening onzeker
etymologie: 1a., 1b.(mit vermeintlichem suffw.) aus mndl. waerschap entlehnt. Das suffix von 2 ist schwer zu erklären. Es müsste einmal dort bestanden haben und erst nach der umgestaltung von 1 zu 2 verschwunden sein.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
weriscape, varescep; wareschal, vareissel; werissais, veriscat
†verouderd
(dialect)
[onbebouwde gronden, plaatsen bestemd voor openbare weides]
-
▾ waarschijnlijk
[denkelijk]
-
▾ Duits
wahrscheinlich
[denkelijk]
datering: 1651-1700
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: wahrscheinlich um 1680 (Zesen, Thomasius, Bödiker; vgl. DWb) als Lehnübers. von nl. waarschijnlijk und lat. verisimilis (älter wahrähnlich ). Das Adv. früher auch i.S.v. >mit dem Anschein der Wahrheit<: w. zu behaupten Rabener, jetzt nur Modalwort >Sprecher mißt dem Inhalt seiner Aussage einen hohen Grad an Gewißheit zu<, => wohl, vermutlich (=> vermuten). Dazu Wahrscheinlichkeit, Wahrscheinlichkeitsrechnung. DU: wohl nach niederl. waarschijnlijk, zu: waar= wahr; wohl Lehnübertragung von lat. verisimilis (zu: verus= wahr u. similis= ähnlich) Grimm: die bildung wahrscheinlich tritt zuerst im ndl. auf: waerschijnelick (neben waerschijnigh), verisimilis. Kilian 646. ins hd. ist sie um die mitte des 17. jahrh. übergegangen, die ältesten belege finden sich bei Zesen, Thomasius, Bödiker (grundsätze der deutschen sprachen 384), Morhof. die wörterbücher haben sie seit Krämer (Stieler hat nur das subst. und zwar offenbar als ein noch nicht ganz eingebürgertes wort, s.
bron: Duden Universal 2003 Paul 2002 (Paul, Duden Universal, Grimm)
-
▾ Duits
wahrscheinlich
[denkelijk]
-
▾ waarschuwen
[op gevaar opmerkzaam maken]
-
▾ Deens
varsko
[op gevaar opmerkzaam maken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk warschuwen dannet af war 'opmærksom' (jf. var) + schuwen 'gøre sky, skræmme' (besl.m. adj. sky); egl. 'skræmme til opmærksomhed'. OOD: fra nt. warscho(u)en ell. mnt. warschuwen, warschouwen, holl. waarschuwen; 1. led sa. ord som II. Vare, 2. led er (m)nt. schoen, schu(w)en (se V. sky); grundbet.: skræmme til opmærksomhed; sml. I. Varsko, III. varsko, Grimm: das wort ist aus dem nd. und ndl. eingedrungen: mnd. warschuwen Schiller-Lübben 5, 608, mndl. waerscuwen (vgl. DWB warnen, warschouwen, avisare, monere. Teuthonista 479; waerschouwen, monere, commonefacere, significare, docere, certiorem reddere. Kilian 646), jetzt ndl. waarschuwen. in den nd. mundarten weit verbreitet: warschauen Richey 334. brem. wb. 5, 191; wârschôen, wârschouen ten Doornkaat Koolman 3, 518; warschoen Schütze 4, 340; wârschauen Woeste 316; wârschugen Bauer-Collitz 112; wôrschugen Mi 108; warschauen Dähnert 539. auch nordfries. wârskauin Johansen 56, saterländ. warsgauje ten Doornkaat Koolman 3, 518. aus dem nd. auch in die nordischen sprachen eingedrungen: schwed. varsko 'warnen', dän. varsko (nur als imp. varsko! vorgesehen!). innerhalb des md. tritt das wort jetzt nur am Rhein auf: ,
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Grimm 1854-1971 Mitzka 1958 Smet 1983 (PNOE, OOD, Grimm, Smet 83, Mitzka)
-
▾ Duits
warschouwen
(dialect)
[op gevaar opmerkzaam maken]
status: ontlening onzeker
etymologie: Smet 83: Einige jedoch wie behouen, bedaren, Schimangarn, warschouwen dürften der Sprache nl. Seeleute entstammen. Grimm: das wort ist aus dem nd. und ndl. eingedrungen: mnd. warschuwen Schiller-Lübben 5, 608, mndl. waerscuwen (vgl. DWB warnen, warschouwen, avisare, monere. Teuthonista 479; waerschouwen, monere, commonefacere, significare, docere, certiorem reddere. Kilian 646), jetzt ndl. waarschuwen. in den nd. mundarten weit verbreitet: warschauen Richey 334. brem. wb. 5, 191; wârschôen, wârschouen ten Doornkaat Koolman 3, 518; warschoen Schütze 4, 340; wârschauen Woeste 316; wârschugen Bauer-Collitz 112; wôrschugen Mi 108; warschauen Dähnert 539. auch nordfries. wârskauin Johansen 56, saterländ. warsgauje ten Doornkaat Koolman 3, 518. aus dem nd. auch in die nordischen sprachen eingedrungen: schwed. varsko 'warnen', dän. varsko (nur als imp. varsko! vorgesehen!). innerhalb des md. tritt das wort jetzt nur am Rhein auf:
bron: Grimm 1854-1971 Mitzka 1958 Smet 1983 Wiens 1916 (Smet 83, Wiens, Mitzka, Grimm)
-
▾ Negerhollands
waarskouw, waerskow
[op gevaar opmerkzaam maken]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: waarskouw (old 1776), waerskow (Hesseling 1905: 191)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905:191)
-
▾ Noors
varsku, varsko
[op gevaar opmerkzaam maken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: frs lty, av var, besl m sky; FuT: von mnd. warschuwen, 'auf eine gefahr aufmerksam machen, warnen'(holl. waarschuwen)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
warskow
[op gevaar opmerkzaam maken]
-
▾ Zweeds
varsko
[op gevaar opmerkzaam maken]
datering: 1803 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1803; av lågty. warskuwen med samma bet., till war 'uppmärksam' och skuwen 'skrämma'; jfr 4var
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
varsko
[op gevaar opmerkzaam maken]
-
▾ waarschuwer
[iemand die waarschuwt]
-
▾ Duits
Warschauer
(dialect)
[waarschuwende kreet]
-
▾ Duits
Warschauer
(dialect)
[waarschuwende kreet]
-
▾ waarschuwing
[vermaning, aanmaning]
-
▾ Fries
warskôging
[vermaning, aanmaning]
-
▾ Negerhollands
waarskouwing, waerskowing
[vermaning, aanmaning]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: waarskouwing (old 1776), waerskowing (Hesseling 1905: 187)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 188)
-
▾ Sranantongo
warskow
[vermaning, aanmaning]
-
▾ Fries
warskôging
[vermaning, aanmaning]
-
▾ waarteken
[(verouderd) waarmerk, herkenningsteken]
-
▾ Deens
vartegn
[symbool]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nedertysk wart•ken 'vartegn', egl. 'opmærksomhedstegn', sammensat af war, ware 'agtpågivenhed, opmærksomhed' (jf. vare2) + têken (jf. tegn), OOD: fra mnt. warteken
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Zweeds
vårdtecken
[geschenk als blijk van liefde]
datering: 1523 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1523; ombildn., efter vård, av äldre vårtecken, fornsv. vartekn 'tecken; kännemärke'; av lågty. warteken 'kännemärke'; jfr -var i allvar
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vartegn
[symbool]
-
▾ waarvan
[van, door wat]
-
▾ Negerhollands
van wa
[door welke oorzaak, om welke reden]
-
▾ Negerhollands
van wa
[door welke oorzaak, om welke reden]
-
▾ waarvoor
[vragend voornaamwoord]
-
▾ Javindo
waarvoor, wafor, waffor
[vragend voornaamwoord]
-
▾ Negerhollands
wavoor, wat voor
[vragend voornaamwoord]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: wavoor (Magens 1770, old 1776), wat voor (old 1776)
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old 1776)
-
▾ Javindo
waarvoor, wafor, waffor
[vragend voornaamwoord]
-
▾ waarzegger
[iemand die de toekomst kan voorspellen]
-
▾ Negerhollands
waarseeger
[iemand die de toekomst kan voorspellen]
-
▾ Negerhollands
waarseeger
[iemand die de toekomst kan voorspellen]
-
▾ waarzo
[waar, waar dan, op welke plaats]
-
▾ Negerhollands
waso
[waar, waar dan, op welke plaats]
-
▾ Negerhollands
waso
[waar, waar dan, op welke plaats]
-
▾ waas
[nevelsluier; (verouderd) slijk, bij eb droogvallend land]
-
▾ Arabisch (Egypte)
gazūn
[Engels raaigras, Lolium perenne]
<via Frans>
-
▾ Arabisch (MSA)
gāzōn
[onderhouden grasveld]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: via het Frankisch, Oud-Nederlandse 'waas', geleend van het Frans
bron: Wehr 1961 (Wehr)
-
▾ Frans
vase
[slijk; modder]
datering: 1396 (1351-1400)
status: frankisch ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: vaseux,euse, vasière
etymologie: PR: 1484; voyse 1396; moy.néerl. wase, v. gazon
bron: Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 (PRobert, Walter, Valkhoff)
-
▾ Frans
gazon
[grasveld]
datering: 1213 (1201-1250)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR 1990: wason 1213; frq. *waso `motte de terre garnie d'herbe'; PR 1993: gason 1213; frq.*waso
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Fries
waas
[nevelsluier]
-
▾ Portugees
vasa
[modder, slijk]
<via Frans>
datering: 1401-1500 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: Do fr. vase, deriv. do méd. neerl. wase.
bron: Boudens 1988 Cunha 1986 (Da Cunha, Boudens)
-
▾ Arabisch (Egypte)
gazūn
[Engels raaigras, Lolium perenne]
<via Frans>
-
▾ wablief
[vragende uitroep]
-
▾ Berbice-Nederlands
wabli
[pardon]
-
▾ Duits
wat beleift, vat beleift
(dialect)
[verzoek om het gezegde te herhalen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Emsländischen
bron: Schönhoff 1908 Smet 1983 (Smet 83, Schönhoff)
-
▾ Fries
watblyft
[vragende uitroep]
-
▾ Papiaments
ablif (ouder: wablief)
[vragende uitroep]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Putman1859 p.108: "Wat belieft u, mynheer! - Wablief, Sjon!"
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Saramakkaans
abíí
[vragende uitroep]
-
▾ Sranantongo
abri
[vragende uitroep]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Berbice-Nederlands
wabli
[pardon]
-
▾ wacharm, wacharmen
[(verouderd) uitroep van droefheid]
-
▾ Frans
vacarme
[geroep; het lawaai van mensen die schreeuwen; oorverdovend lawaai]
datering: 1288 (1251-1300)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR: (PR 1993: 1534); wascarme 1288; moy.néerl. wacharme `hélas! pauvre!'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse)
-
▾ Frans
vacarme
[geroep; het lawaai van mensen die schreeuwen; oorverdovend lawaai]
-
▾ wacht
[het waken; groep personen die iets bewaakt]
-
▾ Bulgaars
vachta
[het waken op een schip; groep personen die een schip bewaakt]
<via Russisch>
-
▾ Deens
vagt
[het waken; groep personen die iets bewaakt]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk wacht ¯ afl. af waken (jf. vb. våge)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Ests
vaht
[groep personen die iets bewaakt]
-
▾ Fins
vahti
[het waken; wachter]
<via Zweeds>
datering: 1621 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: Bentlin: of Nederduits
bron: Ginneken 1913-1914 Nurmi 1998 Bentlin 2008 (JvG, Stjerncreutz, NSSK, SKP, TN, Bentlin)
-
▾ Kroatisch
vahta
[groep personen die iets bewaakt]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Negerhollands
wacht, wach, wak, wagt
[het waken; groep personen die iets bewaakt]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: wacht, wach (old 1776), wak (djdj 1926), wagt (Hesseling 1905). old 1776 ook; wacht beetje
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Noors
vakt
[het waken, waakdienst; groep personen die iets bewaakt]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: entlehnt von mnd. wacht(e0, 'beachung, wacht (holl. wacht)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Pools
wachta
[groep personen die iets bewaakt]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
váchta
[het waken; groep personen die iets bewaakt; (sovjettaal) controleplaats bij toegangsdeur, belangeloos werk voor de partij, ploegendienst, nachtdienst; (Bargoens) schavot]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: stojať na váchte
etymologie: Wacht. 1. De daad van waken t. w. voor de veiligheid van 't schip. 2. Kwartier, tijd, dat het waken duurt. 3. De personen, die waken. v. L. In alle deze betekenissen Russ. váchta, quart, geus de quart. Op de Russische vloot zijn er in een etmaal 5 wachten: van 12 uur 's middags tot middernacht 2 wachten van 6 uur, en van middernacht tot 12 uur 's middags 3 wachten van 4 uur. De gehele bemanning wordt ingedeeld in 2 wachten, bij ons: stuurboordwacht en bakboordswacht, bij de Russen: pérvaja váchta (eerste wacht), die aan stuurboord werkt, en vtorąja váchta (tweede wacht), die aan bakboord werkt. Afgeleid van Russ. váchta is een adj. vachtennyj, b. v. in: váchitennyj nacálnik, chef de quart, váchtennyj oficér, officier de quart, váchtennyj Barnat, Journal de quart. Gesubstantiveerd betekent váchtennyj, iemand, die de wacht heeft, in tegenstelling met een podváchtennyj, die van de wacht is afgelost. Russ. stojať na váchte, etre de quart, faire Ie quart, t.o keep the watch, is waarschijnlijk naar het Holl. op de wacht staan.
bron: Dovhopolyj 2005 (VdMeulen 1909, Dovhopolyj p.c.)
-
▾ Sranantongo
wakti
[het waken; groep personen die iets bewaakt]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hori wakti (de wacht houden)
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Zweeds
vakt
[het waken, waakdienst; groep personen die iets bewaakt]
-
▾ Bulgaars
vachta
[het waken op een schip; groep personen die een schip bewaakt]
<via Russisch>
-
▾ wacht-een-beetje
[plantennaam]
-
▾ Engels
wait-a-bit, wag-'n-bietjie
[doornplant die aan kleren blijft haken]
datering: 1701-1800 (1701-1750)
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: tr.Afrikaans wacht-een-beetje (now wag-'n-bietjie).
bron: Onions 1983 Silva 1996 (ODEE, DSAE)
-
▾ Engels
wait-a-bit, wag-'n-bietjie
[doornplant die aan kleren blijft haken]
-
▾ wachtel
[kwartel]
-
▾ Deens
vagtel
[kwartel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk wachtele 'vagtel' ¯ fællesgermansk *wa´tal@- 'vagtel' afl. af *wak, lydefterlignende gengivelse af vagtelens parringslyd, det såkaldte vagtelslag
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vaktel
[kwartel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: entlehnt von mnd. wachtele (holl. wachtel).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vaktel
[kwartel]
datering: 1639 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: vaktelläte
etymologie: sedan 1639; av lågty. wachtele med samma bet.; trol. ljudhärmande
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vagtel
[kwartel]
-
▾ wachten
[blijven; (verouderd) de wacht houden]
-
▾ Berbice-Nederlands
wakti
[blijven]
-
▾ Deens
vogte
[de wacht houden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk wachten afl. af wachte (jf. vagt)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Duits
wachten
(dialect)
[blijven]
-
▾ Esperanto
gvati
[onbemerkt waarnemen en afwachten, bespieden]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: gvatisto ‘(militair) waarnemer, verkenner’
etymologie: Geleend via Fr guetter met steun van It guatare. De uitgang -i is standaard voor infinitieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Fins
vahtia
[bewaken]
<via Zweeds>
datering: 1621 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
bron: Ginneken 1913-1914 Häkkinen 2004 Nurmi 1998 (KH, JvG, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Frans
guetter
[goed opletten; ongeduldig wachten; bespieden]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: guaitier 1080; frq. *wahtôn `waken'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Javindo
wach, wah
[blijven]
-
▾ Negerhollands
wacht, wach, wak, wag
[blijven]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: wacht, wach (old 1776), wak (djdj 1926), wag (Robertson 1989). old 1776: wacht niet zo lang = no wacht so langdjdj 1926: bewaken, bespieden = hou wak fo. wachten op = wak fo
bron: Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Noors
vakte, vokte
[bewaken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra ty, sm o s vokte; FuT; vogte (bewachen) , neunorw. und anord. vakta < mnd. wachten 'hüten, bewachen, warten' (holl. warten).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Skepi-Nederlands
wak
[blijven]
-
▾ Sranantongo
wakti
[blijven]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Zweeds
vakta
[bewaken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. vakta; av lågty. wachten med samma bet.; till vakt
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Berbice-Nederlands
wakti
[blijven]
-
▾ wachter, wachtman
[bewaker]
-
▾ Aucaans
wakitiman
[bewaker]
<via Sranantongo>
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
wakman
†verouderd
[bewaker]
<via Negerhollands>
-
▾ Deens
vægte
[bewaker]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: nedertysk wachter og tysk Wächter
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Engels
wafter
†verouderd
[gewapend konvooischip; gezagvoerder daarvan]
datering: 1482 (1451-1500)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: waft = konvooieren (verouderd); veilig vervoeren
etymologie: App. a. Du. or LG. wachter, lit. guard, f. wachten to guard; but the specific use has not been found in Du. or LG.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Negerhollands
wachtman, wachman, wakman
[bewaker, waker]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: old 1776: hoeder = beestwachman
etymologie: wachtman (old 1776, Hesseling 1905), wachman (old 1776), wakman (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Noors
vekter
[bewaker, (hist.) nachtwacht]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO; fra lty, ty., besl. m. vakt; FuT: mnd. wachter (holl. wachter) oder nhd. Wächter (mhd. wachtære)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Russisch
váchter
†verouderd
[bewaker]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wachter. Het in de zeemanswoordenboeken van V. en J. voorkomende, thans verouderde Russ. váchter, garde-magasin, is het Holl. wachter. J. geeft nog als synoniem Russ. magazejnvachter, het Holl. magazijnwachter, z. ald.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Sranantongo
waktiman
[bewaker, waker]
-
▾ Surinaams-Javaans
wakter, waktiman(g)
[waker, bewaker, nachtwaker]
<via Sranantongo>
-
▾ Zweeds
väktare
[bewaker]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: väktarrop, väktaruniform, haremsväktare,; nattväktare, telefonväktare
etymologie: före 1520; fornsv. väktare; av lågty. wechter, ty. Wächter med samma bet.; till vakt
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Aucaans
wakitiman
[bewaker]
<via Sranantongo>
-
▾ wachtgeld
[uitkering]
-
▾ Menadonees
angkèl
[uitkering]
-
▾ Menadonees
angkèl
[uitkering]
-
▾ wachthuis
[huis waar de wachters zich bevinden; tijdelijk verblijf voor arrestanten]
-
▾ Engels
vaughouse
†verouderd
[arrestantenlokaal]
datering: 1616 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: ad. Du. wachthuis or LG. wachth×s.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Negerhollands
wachthoes
[huis waar de wachters zich bevinden]
-
▾ Sranantongo
wakti-oso
[wachthok voor een soldaat]
-
▾ Engels
vaughouse
†verouderd
[arrestantenlokaal]
-
▾ wachtkamer
[kamer waar men kan wachten]
-
▾ Aucaans
wakiti kambaa
[kamer waar men kan wachten]
-
▾ Aucaans
wakiti kambaa
[kamer waar men kan wachten]
-
▾ wachtmeester
[onderofficier]
-
▾ Azeri
vaxmistr
[(hist.) onderofficier in een Russisch eskadron]
<via Russisch>
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
weikmeester
[dorpschef]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Oekraïens
vachmístr
[(hist.) onderofficier in een eskadron]
<via Russisch>
-
▾ Russisch
vachmístr
[(hist.) onderofficier in een eskadron]
datering: 1651 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus ndl. wachtmeester, oder poln. wachmistrz, das auf ostmd. Wachtmeester zurückgeht, s. Preobr. 1,513, Gorjajev EW.40.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, ESR)
-
▾ Azeri
vaxmistr
[(hist.) onderofficier in een Russisch eskadron]
<via Russisch>
-
▾ wachtwoord
[herkenningswoord]
-
▾ Duits
Wachtword
[herkenningswoord]
status: ontlening onzeker
etymologie: WACHTWORT, n. losung, parole. wol zuerst im ndl. gebildet vgl. wachtwoord, tessera, vigiliarium tessera. Kilian 644; wachtlosung, wacht-wort, parole. Kramer (1719) 257;
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Wachtword
[herkenningswoord]
-
▾ wad
[doorwaadbare plaats]
-
▾ Frans
gué
[doorwaadbare plaats]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: lat. vadum, croisé avec un germ. *wad L: frq. *wad `ondiepe plaats'zie Rey
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Lets
vati
[doorwaadbare plaatsen]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: vācu Watten < hol. wadden piekrastes sēkļi
bron: Baltutis 2005 (U. Baltutis)
-
▾ Litouws
vatai
[doorwaadbare plaatsen]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: vok. Watten < ol. wadden
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Frans
gué
[doorwaadbare plaats]
-
▾ wade
[kleed om iets te bedekken]
-
▾ Frans
watche
(dialect)
[draagband]
status: ontlening onzeker
etymologie: *Wadjie (fläm.) 'kleines stück stoff'. Vgl. mhd. wât 'kleidungsstück', ndl. lijnwaad 'lein- wand', gewaad 'kleidung' (kollektiv zu mndl. waet). Zu diesem wort kann das fläm. ein dimin. *wadje gebildet haben, dass trefflich zu dem lütt. watche passt.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
watche
(dialect)
[draagband]
-
▾ wade
[(verouderd) sleepnet]
-
▾ Frans
wade
†verouderd
(dialect)
[sleepnet]
datering: 1255 (1251-1300)
status: ontlening onzeker
etymologie: Wade (mndl.) 'schleppnetz'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
wade
†verouderd
(dialect)
[sleepnet]
-
▾ wade
[(verouderd) knieholte; kuit]
-
▾ wadraak
[bepaalde hark]
-
▾ Frans
wadracque
(dialect)
[schoffel om mortel aan te brengen]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: wadracquer '(de mortel) omroeren met een "wadracque"'
etymologie: Fläm. *wadrake 'rechen für den mörtel' ist zwar nirgends belegt, ergibt sich aber ohne weiteres als zuss. von "wad" 'durchwatbare stelle' und "rake" 'rechen'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
wadracque
(dialect)
[schoffel om mortel aan te brengen]
-
▾ wafel
[gebak]
-
▾ Amerikaans-Engels
waffle
[gebak]
datering: 1744 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: waffle party
etymologie: Du. wafel.; CITAAT: 1744 We had the wafel-frolic at Miss Walton's talked of before your departure; [...] 1906 Before she could reply, Sarah came in with hot waffles.
bron: Bartlett 1849 Carpenter 1908-1909 Craigie 1938-1944 Flexner 1976 Mencken 1937-1948 (Craigie, Bartlett, Neumann, Carpenter, Flexner 1976, Mencken 108, Sup. I, Marckwardt, White, Van der Sijs 2009)
-
▾ Azeri
vafli
[geruite droge koek]
<via Russisch>
-
▾ Deens
vaffel
[gebak; wafelpatroon]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: isvaffel=ijswafel, vaffeljern=wafelijzer, vaffelmand=wafelman, vaffelvævet=wafelgeweven
etymologie: PNOE: fra middelnederlandsk w¤fel 'vaffel' ¯ fællesgermansk *w•¡l@- 'vaffel', egl. 'en kage der ligner en bikage', afl. af *w•¡@- 'bikage, vokskage', egl. 'vævet mønster', afl. af *we¡an 'væve' (jf. væve). EO: van Middelnederlands, OOD en FuT: Nederduits (of Nederlands), Kluge: Entlehnung. Aus nndl. wafel, mndl. wafel(e) übernommen. Daneben fläm. wAfer. Die Entlehnungen in die romanischen Sprachen (frz. gaufre usw.) bedeuten auch "Honigwabe", so daß von dieser Bedeutung auszugehen sein wird. Das Wort gehört aber wohl nicht unmittelbar zu Wabe, sondern ist eine zu ihm parallele Bildung aus weben. DU: niederl. wafel < mniederl. wafel, bezeichnete sowohl das Gebäck als auch die Eisenplatte, mit der es gebacken wurde, verw. mit weben, also urspr.= Gewebe, Geflecht, dann: Wabe, Wabenförmiges Bluhme:
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Duden Universal 2003 Falk 1910-1911 Kluge 2002 Nielsen 1989 Arnesen (PNOE, EO, OOD, FuT, Arnesen, Kluge, Duden Universal, Bluhme)
-
▾ Duits
Waffel
[gebak; wafelijzer; wafeldoek; wafelpatroon]
datering: 1551-1600
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: einen an der Waffel haben=ze niet op een rijtje hebben
etymologie: Entlehnung. Aus nndl. wafel, mndl. wafel(e) übernommen. Daneben fläm. wAfer. Die Entlehnungen in die romanischen Sprachen (frz. gaufre usw.) bedeuten auch "Honigwabe", so daß von dieser Bedeutung auszugehen sein wird. Das Wort gehört aber wohl nicht unmittelbar zu Wabe, sondern ist eine zu ihm parallele Bildung aus weben. DU: niederl. wafel < mniederl. wafel, bezeichnete sowohl das Gebäck als auch die Eisenplatte, mit der es gebacken wurde, verw. mit weben, also urspr.= Gewebe, Geflecht, dann: Wabe, Wabenförmiges Bluhme:
bron: Duden Universal 2003 Kluge 2002 (Kluge, Duden Universal, Bluhme)
-
▾ Engels
waffle
[gebak; wafelpatroon; wafeldoek]
datering: 1744 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: waffle frolic, party; waffle-iron, an iron utensil for baking waffles over a fire; waffle stomper U.S. slang, a boot or shoe with a heavy, ridged sole.
etymologie: a. Du. wafel: see wafer n.
bron: Onions 1983 (OED2 (U.S.), ODEE)
-
▾ Esperanto
vaflo
[gebak]
<via Duits>
datering: 1889 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: vaflofero ‘wafelijzer’, kremvaflo ‘slagroomwafel’
etymologie: Geleend via Du Wafel met steun van Eng waffle en Pl wafel. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 Vilborg 1989-2001 (Cherp, Vil 5)
-
▾ Fins
vohveli
[luchtig gebak]
<via Zweeds>
datering: 1826 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 (KH, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Frans
gaufre
[(stroop)wafel]
datering: 1101-1200 (1101-1150)
status: frankisch ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: gaufrer, gaufrage, gaufrette, gaugreur, gaufrier, gaufroir, gaufrure
etymologie: PR: walfre xii; a.frq. *wafla (1990: wafel) `rayon de miel (honingraat)'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Valkhoff, Larousse)
-
▾ Grieks
bafla /vafla/
[gebak]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Grieks
gkofreta /gofréta/
[(stroop)wafeltje]
<via Frans>
-
▾ Japans
wāferu, wāheru
†verouderd
[gebak]
-
▾ Lets
vafele
[geruite droge koek]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: vācu Waffel < hol.
bron: Baltutis 2005 (U. Baltutis)
-
▾ Litouws
vaflis
[geruite droge koek]
<via Duits>
-
▾ Litouws
gofras
[dun plaatijzer gebruikt in de bouw]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: pranc. gaufre - vaflis
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Madoerees
bapēl
[gebak]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ēmbapēl, abapēl = van eieren bijvoorbeeld wafels bakken
etymologie: dialect Sumēnēp: bāpēl
bron: Kiliaan 1904 (KIL)
-
▾ Makassaars
bâbelé, mâbelé
[wafel van tot deeg gemaakt meel met eieren en suiker, dat in een vorm wordt gedaan die op een kolenvuurtje wordt gezet]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: pábâbelang = bakvorm
etymologie: dialecten van Makassar, Maros, Pangkajéné, Jénepponto: bâpelé & pábêpelang
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Noors
vaffel
[gebak]
status: ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, av sm o s ty. Wabe, 'vokskake i bikube', besl m vebe; FuT: entlehnt von nd. wafel (holl. wafel), wovon auch nhd. Waffel und engl. waffle.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT; Arnesen)
-
▾ Oekraïens
váflja
[geruit gebak]
<via Russisch>
-
▾ Papiaments
wafel
†verouderd
[gebak]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 122
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Russisch
váflja
[gebak; (Bargoens) oraal-genitaal contact]
datering: 1717 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: (Čechov u.a.). Entlehnt aus nhd. Waffel, oder ndd. Wafel, bzw. ndl. wafel, die zu nhd. Wabe gehören, s. Kluge-Götze EW. 665, Falk-Torp 1341.VdMeulen: Wafel, het bekende geruite gebak. Russ. váflja, in het Akad. Wdb. 1, 344 omschreven als: četverougoľnyj s kletkami blinok iz židkago rastvora krupičatoj muki na slivkách i jajcach, ispečennyj na osobo ustroennom železnom pribore (een vierhoekige kleine pannekoek met ruiten, uit een vloeibaar mengsel van bloem, room en eieren, gebakken op een bijzonder gemaakt ijzeren toestel). In de russ.-ndl. woordenlijst van Sewel (St. Petersburg 1717) leest men: vafel imja prjažen'e (naam van in boter gebakken deeg) ... wafel. In de russ. woordenboeken wordt váflja beschouwd als een ontlening aan hd. waffel; men zou dan misschien nog eerder kunnen denken aan ndd. wafel. Toch is de ndl. oorsprong waarschijnlijker. Noemt niet het Ndl.-Fr. wdb. van Marin (2de druk, Amsterdam 1730) wafel een: dun gebak in Holland zeer gemeen? En zag niet de Groningse hoogleraar in de Ndl. taal- en letterkunde B. H. Lulofs nog in 1826 op de kermis te Wandsbeck bij Hamburg een echte Hollandse wafelkraam? of om het met zijn eigen woorden te zeggen, zoals hij het beschrijft in zijn Reis-togtje met de stoomboot naar Hamburg in den zomer van 1826, 2, 391: Immers, mijn vriend! er stond eene wafelkraam, en wel eene Hollandsche wafelkraam, op het marktveld des dorps. Over Peters bezoek aan de kermis te Zaandam met haar kramen in november 1697 zie Scheltema 2, 270. De. vaffel komt ook niet in aanmerking, evenmin zw. vāffla. Russ. váflja (bij Sewel nog vafel) kan uit ndl. wafel zijn ontstaan op dezelfde wijze als b.v. russ. kéglja (naast ouder kegel' en kegl') uit hd. (of ndl. 1) kegel. Afleidingen zijn het adj. váfeľnyj (b.v. váfeľnaja forma: wafelvorm, wafelijzer; váfel'пое testo: wafeldeeg) en de subst. váfeľnik: wafelbakker of wafelverkoper en váfel'nica: wafelbakster of wafelverkoopster, ook: wafelijzer.
bron: Černych 1993 Dovhopolyj 2005 Šanskij 1963 (Vasmer, Cernych, ESR, VdMeulen 1959, Dovhopolyj p.c.)
-
▾ Turks
gofret
[gebak met wafelpatroon]
<via Frans>
-
▾ Zweeds
våffla
[gebak]
datering: 1642 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: våffellagg, våffelsmet
etymologie: sedan 1642; av lågty. wafel, ty. Waffel med samma bet.; besl. med goffrera, wafer, väva
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Amerikaans-Engels
waffle
[gebak]
-
▾ wafelijzer
[bakvorm om wafels te bakken]
-
▾ Amerikaans-Engels
waffle-iron
[bakvorm om wafels te bakken]
datering: 1794 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Dutch wafelyzen; Craigie geeft geen etym.
bron: Bartlett 1849 Craigie 1938-1944 Mencken 1937-1948 (Craigie, Bartlett, Mencken Sup. I, Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
waffle-iron
[bakvorm om wafels te bakken]
-
▾ waffel
[mond; draai om de oren]
-
▾ Deens
vaffel
[klap op de mond, oorvijg]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT: Die übertragene bed. "ohrfeige" findet sich außer im nord. auch bei holl. wafel. OOD: fra ty. dial. waffel, slag paa munden, opr.: stor, hængende mund, holl. wafel, d. s.; til ty. dial. waffe, stor mund, waf(f)en, tale, hyle, egl. et lydord; ordet er nu knyttet til (og opfattes som sa. ord som
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Grimm 1854-1971 WNT 1882-1998 (OOD, FuT, WNT, Grimm)
-
▾ Duits
Waffel
[mond, klap op de mond, oorvijg]
status: ontlening onzeker
etymologie: waffel kann auch schlag aufs maul, ohrfeige sein, vgl. wäffling und waffe: ein wafflen gäben, colaphum infringere, incutere, depalmare aliquem. Maaler 482d. dieselbe bedeutung kann auch ndl. wafel haben. aus dem deutschen kommt schwed. waffla ohrfeige; die waffeln 'zähne'. vom Niederrhein notiert waffel Klein prov. wb. 2, 224. das wort lebt auch im ndl.: die schriftsprache hat wafel (daneben wauwel) als familiären ausdruck, ebenso kennen es die mundarten.
bron: Grimm 1854-1971 Stefan (Grimm, Stefan p.c.)
-
▾ Deens
vaffel
[klap op de mond, oorvijg]
-
▾ wagen
[voertuig; beweegbare rol van schrijfmachine]
-
▾ Arabisch (Irak)
fārgōn
[spoorwagen]
<via Frans>
- ▾ Arabisch (Marokko) fagu [spoorwagen] <via Frans>
-
▾ Arabisch (MSA)
fākūn
[spoorwagen]
<via Frans>
-
▾ Arabisch (Palestina)
fagōn, vagōn
[spoorwagen]
<via Frans>
-
▾ Arowaks
wagen
[voertuig]
-
▾ Aucaans
wagi
[voertuig]
-
▾ Baskisch
bagoi
[treinwagon]
<via Spaans>
datering: 1961 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: Geen vermeldingen in Azk en Lh, maar wel in Sar 2, met als eerste voorkomen de vorm bagon (1900). Het verlies van de nasaal n ten gunste van de halfvocaal i is regelmatig in deze positie.
bron: Sarasola 1984-1995 (Sar 2)
-
▾ Bulgaars
vagon
[rijtuig op rails]
<via Engels>
-
▾ Chinees-Maleis
wakhen
[voertuig]
-
▾ Deens
wagon
[voertuig]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: fra fransk wagon ¯ engelsk waggon 'arbejdsvogn' ¯ nederlandsk wagen 'vogn' (jf. vogn) . Fremmed2: eng., af holl. wagen arbejdsvogn, beslægtet med da. vogn.
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, PNOE, Fremmed2)
-
▾ Duits
Waggon
[spoorwagen]
<via Engels>
datering: 1851-1900
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ne. waggon, dieses aus nndl. wagen "Wagen" (Wagen). Die heutige Aussprache in nachträglicher Französisierung. Bluhme: Lehnwort: ne. < nl. < frz. <nl.
bron: Duden Fremd 1990 Kluge 2002 (Kluge, Duden Fremd, Bluhme)
-
▾ Engels
wagon, waggon
[voertuig]
datering: 1511 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: wagon-cover, -frame, -hire, -horse, -ox, -pole, -rut, -sail, -shed, -spoke, -spoor, -sprag, -tilt, -tongue, -wheel, whip. b. objective and obj. genitive, as wagon builder, driver, maker, making. c. instrumental, as wagon-travelling; d. similative, as wagon-shaped adj. 13. Special comb.: wagon-bed; wagon-boiler; wagon boss; wagon-bow; wagon box; wagon-breast; wagon chest; wagon-coach; wagon-corps; wagon-coupling; wagon-drag; wagon-drift S. Afr.; wagon-galleryh; wagon-hammer; wagon-house; wagon-hunter; wagon-jack, -lock; wagon-man; wagon-master; wagon-road; wagon-roof; wagon table; wagon-tent S. Afr.; wagon-tipper; wagon-top; wagon-track; wagon-train; wagon-tree = wagenboom; wagon-vault; wagon-work; wagon-wright; wagon-yard
etymologie: Early mod.E. wagan, waghen, a. Du. wagen (formerly also written waghen) = OE. wae<asg>n wain. In Du. (as in Ger.) wagen has always been the most general term for a wheeled vehicle; in the 16th c. it was adopted into Eng. in this wide sense (see 2 below) as well as in the specific military application (sense 1) learned in the continental wars. The Eng. dicts. of the 18th c. have the spelling waggon, exc. Johnson, who gives wagon without remark, though all his examples have waggon. Todd 1818 prefers wagon for etymological reasons, but says that waggon is the prevailing form. Webster 1828 gives wagon, remarking that `the old orthography, waggon, seems to be falling into disuse'. Smart 1836 gives waggon as the current form, and wagon as `a disused spelling'. Stormonth 1884 and Cassell 1888 have waggon, wagon; later dicts. wagon either alone or in the first place. In Great Britain waggon is still very commonly used; in the U.S. it is rare.The Eng. word has been adopted in Fr. as wagon, vagon <ph>vagO+~</ph> in the sense of `railway coach or carriage', a meaning which is now obsolete in Eng.. So also G. waggon (pronounced as Fr.).
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE, White)
-
▾ Esperanto
vagono
[rijtuig op rails, wagon]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: vagonaro ‘trein’, bufedvagono ‘restauratiewagen’
etymologie: Geleend via Fr wagon. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Frans
wagon
[rijtuig op een rails, getrokken door een locomotief; treinwagon bedoeld voor goederen- of veevervoer; de inhoud van een wagon]
<via Engels>
datering: 1780 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: wagon-bar, wagon-citerne, wagon-foudre, wagon-lit, wagonnée, wagonnet, wagonnier, wagon-poste, wagon-réservoir, wagon-restaurant, wagon-salon, wagon-tombereau, wagon-trémie, wagon-vanne
etymologie: 1829; `chariot de transport de houille' 1780; mot angl.
bron: Robert 1993 Walter 1997 (PRobert, Walter)
-
▾ Grieks
bagoni /wagoni/
[transportvoertuig]
<via Engels>
-
▾ Indonesisch
wagen
[beweegbare rol van schrijfmachine]
-
▾ Italiaans
vagone
[wagon; (fig.) hoop, massa, berg]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: Fr. wagon di origine ingl., a sua volta dall'oland. wagen.
bron: Bolelli 1989 (Bolelli)
-
▾ Koerdisch
wagon
[rijtuig op rails]
<via Engels>
-
▾ Kroatisch
vagon
[rijtuig op rails]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: vagonaš, vagonet, vagonirati, vagonski
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Litouws
vagonas
[rijtuig op een rails, getrokken door een locomotief; treinwagon bedoeld voor goederen- of veevervoer; de inhoud van een wagon]
<via Frans>
-
▾ Macedonisch
vagon
[rijtuig op rails]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: vagon-li, vagon-restoran
bron: Širilova 2001 (Širilova)
-
▾ Maltees
vagun
[rijtuig op rails]
<via Italiaans>
-
▾ Papiaments
waha (ouder: wagen)
†verouderd
[voertuig voortgetrokken door lastdier(en)]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: waha di morto (lijkwagen)
etymologie: Uit: Putman1859 p.42 : Uit Ewijk p. 122
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Perzisch
vâgon, (spreektaal) gun
[spoorwagen]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: vâgonci, gunci 'machinist'
bron: Lazard 2000 (Lazard)
-
▾ Pools
wagon
[spoorwegwagon]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Portugees
vagão
[spoorwegvehikel]
<via Frans>
datering: 1858 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Do fr. wagon, deriv. do ing. waggon.
bron: Cunha 1986 (Da Cunha)
-
▾ Saramakkaans
wági
[voertuig, kar]
<via Sranantongo>
-
▾ Servisch
vagon
[rijtuig op rails; hoeveelheid goederen die past in een goederenwagon]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: vagonaš, vagonet, vagonirati, vagonski
bron: Klajn 2006 (Klajn)
-
▾ Sloveens
vagon
[rijtuig op rails]
<via Engels>
-
▾ Sloveens
vagonet
[kleine wagon]
<via Frans>
-
▾ Spaans
vagón
[wagon]
<via Engels>
datering: 1850 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: vagoneta, med. S. xv
etymologie: Tom. del ingl. waggon `carro', por conducto del fr. wagon `vagón', 1780.
bron: Corominas 1983 (Corominas)
-
▾ Sranantongo
wagi
[voertuig, kar, auto]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: fayawagi (brandweerauto); wagikaw (os)
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Surinaams-Javaans
wagé
[wagon, lorrie, kar, kruiwagen]
<via Sranantongo>
-
▾ Turks
vagon
[spoorwagen]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: yatakı vagon 'slaapwagon'
bron: Kiris 2008 (Kiris)
-
▾ Zweeds
wagon
[deel van een trein waarin personen vervoerd worden]
<via Frans>
datering: 1849 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1849; av fra. wagon med samma bet.; av eng. waggon, nederl. wagen 'vagn'; jfr vagn
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Arabisch (Irak)
fārgōn
[spoorwagen]
<via Frans>
-
▾ wagen
[riskeren]
-
▾ Deens
vove
[riskeren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: vovehals=waaghals
etymologie: fra nedertysk wagen 'sætte på spil' afl. af wage 'vægt, vægtskål'; egl. 'lægge noget på vægtskålen'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
vove, våge
[riskeren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: norr vaga, fra lty; FuT: von mnd. wâgen, 'aufs spiel setzen' (holl. wagen)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
wagri
[riskeren]
-
▾ Zweeds
våga
[durven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. vagha; av lågty. wagen 'sätta på spel'; till 2våg i en äldre bet. 'oviss utgång'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vove
[riskeren]
-
▾ wagen
[bewegen, in beweging zijn]
-
▾ Frans
waguer
(dialect)
[instorten, in grote hoeveelheden neerstorten; storten van een karrenvracht hooi]
datering: 1490 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: (Aflandr.:) wagaige 'het uitbaggeren', waglots 'puin/afval in de rivierbocht'; (hedendaags dialekt:) riwaguer, wake, waguêye, waguêre, wagueler, etc.
etymologie: Wagen (mndl.) 'bewegen, schütteln'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
waguer
(dialect)
[instorten, in grote hoeveelheden neerstorten; storten van een karrenvracht hooi]
-
▾ wagenaar
[(verouderd) voerman, wagenmenner; bepaald sterrenbeeld]
-
▾ Engels
wagoner, waggoner
[voerman, wagenmenner; bepaald sterrenbeeld]
datering: 1544 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: f. wagon n. + -er1; perh. orig. a. Du. waghenaer (now wagenaar) of equivalent formation.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Engels
wagoner, waggoner
[voerman, wagenmenner; bepaald sterrenbeeld]
-
▾ wagenboom
[boom tussen voor- en achterstel van een wagen; Zuid-Afrikaanse boom]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wagenboom, waboom
[Zuid-Afrikaanse boom]
datering: 1790 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du., f. wagen wagon + boom tree.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wagenboom, waboom
[Zuid-Afrikaanse boom]
-
▾ wagenburg
[(verouderd) verschansing gevormd door wagens]
-
▾ wagenkist
[kist op een ossenwagen]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wakis
[kist op een ossenwagen]
<via Afrikaans>
datering: 1953 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk wa, wagon + kis, chest.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
wakis
[kist op een ossenwagen]
<via Afrikaans>
-
▾ wagenman
[(verouderd) voerman]
-
▾ Sranantongo
wagiman
[voerman, vuilnisman, kruier]
-
▾ Sranantongo
wagiman
[voerman, vuilnisman, kruier]
-
▾ wagenmeester
[opzichter over voertuigen]
-
▾ Frans
vaguemestre
[(verouderd) officier belast met de wacht over de uitrusting; onderofficier belast met de post]
datering: 1667 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: PR: 1825; 'officier maître d'équipages' 1667; all. Wagenmeister
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, Valkhoff, FEW)
-
▾ Frans
vaguemestre
[(verouderd) officier belast met de wacht over de uitrusting; onderofficier belast met de post]
-
▾ wagenschot
[wandbeschot]
-
▾ Engels
wainscot
[eikenhout van uitstekende kwaliteit; wandbeschot, lambrisering]
datering: 1352 (1351-1400)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: wainscot board, colour, log, oak, rafter, timber, work; wainscot chair, a panel-back chair (see panel n.1 21). b. parasynthetic, as wainscot-faced adj.; c. similative, as wainscot joined adj.
etymologie: ad. MLG. wagenschot (1389 in Schiller and Lübben), app. f. wagen carriage, wagon + schot (of uncertain meaning; cf. bokenschot, mod.LG. bökenschot, beechwood of superior quality). Cf. 16th c. Flemish waegheschot, waeghenschot (Kilian), WFlemish wageschot (De Bo), Du. wagenschot, WFris. wagenskot. The synonymous Flem. or Du. wandschot (Kilian), which may be the source of some of the Eng. forms, is either an etymologizing perversion of wagenschot or an independent formation on wand wall of a room. The Eng. examples of the word are earlier than those given in the MLG. and MDu. dicts., and the first element appears already in the earliest instances assimilated to the Eng. wain n.1The etymology as above stated does not clearly account for the meaning, and there have been attempts to explain the first element differently. Kilian (1598) identifies it with Flem. waeghe wave, taking it to refer to the undulation in the grain of the wood. Some modern scholars regard it as an alteration of MDu. weeg wall (= OFris. wâch, OE. wáh, wough). These suggestions are however open to strong objection, and the probability is that the first element is really wagen, though the original meaning of the compound remains for the present obscure.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE, White)
-
▾ Engels
wainscot
[eikenhout van uitstekende kwaliteit; wandbeschot, lambrisering]
-
▾ wagenschot
[(verouderd) wegenbelasting]
-
▾ Frans
wagenscot, wagenscof
†verouderd
(dialect)
[recht van verkeer, van doorgang]
status: ontlening onzeker
etymologie: Das wort ist im mndl. in dieser bed. nicht belegt, hat aber doch wohl existiert als zuss. von wagen 'wagen' und schot 'steuer'. Vgl. als ähnliche bildungen mndl. wagengelt, wagenloon.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
wagenscot, wagenscof
†verouderd
(dialect)
[recht van verkeer, van doorgang]
-
▾ waggelen
[wankelen]
-
▾ Duits
wacklen
[wankelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
bron: Kluge 2002 Philippa 2003-2009 (EWN, Kluge)
-
▾ Duits
wacklen
[wankelen]
-
▾ Waghenaer
[naam van Lucas Janssen Waghenaer, die in 1584 een zeeatlas vervaardigde]
-
▾ wagon
[spoorwagen]
-
▾ Indonesisch
wahon
[spoorwagen]
-
▾ Jakartaans-Maleis
wahon
[spoorwagen]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mubil wahon = truck
etymologie: mubil = auto
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Soendanees
wagon
[spoorwagen]
-
▾ Indonesisch
wahon
[spoorwagen]
-
▾ wak
[(gewestelijk) vochtig]
-
▾ Duits
Wak
(dialect)
[hui, wei]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wack II nur vereinz. neben wętjən wak in Dinsl; ob eine Abl. zu ndl. wak, mndl. wack »feucht, nass«? Sg. t. n.: Molken.
bron: RhWB 1928-1971 (RhWB)
-
▾ Duits
Wake
(dialect)
[plant van de Russenfamilie]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Wakenblume=zwanenbloem
etymologie: WAKE, f. in der Wetterau benennung der binse. Kehrein 437. Pfister 328. wahrscheinlich zu ndl. wak 'feucht' (s. oben). daselbst kommt auch wakenblume für die wasserviole vor. Gebruikt in Hessen
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Frans
wagage
[vette rivierklei]
datering: 1877 (1851-1900)
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: PR: mot dial., du néerl. wak `humide'.FEW: Simplex lütt. "wake", daarnaast meerdere afgeleide dialektvormen.Ndl. wak lebt auch im fläm. Daher ist der übergang des adj. in die angrenzenden nörd- lichen mundarten ohne weiteres verständlich. Wo die ablt. (u.a. "wagage") gebildet worden ist, bleibt unklar; dass sie auch im norden gebildet worden ist, zeigt schon der anlaut.
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, FEW)
-
▾ Duits
Wak
(dialect)
[hui, wei]
-
▾ waken
[niet (gaan) slapen]
-
▾ Deens
vage
[over een schip: (goed) blijven drijven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: formen vage skyldes laan ell. indflydelse fra nt. ell. holl. waken i sa. bet., Alnæs p. 5
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Alnæs)
-
▾ Negerhollands
waek
[niet (gaan) slapen]
-
▾ Noors
vake
[over een schip: (goed) blijven drijven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: formen vage skyldes laan ell. indflydelse fra nt. ell. holl. waken i sa. bet., Alnæs p. 5
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Alnæs)
-
▾ Papiaments
wak (ouder: waak)
[zien; (verouderd) niet gaan slapen, de wacht houden]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Putman1859: p.90: "Waken - waak". ; Uit Ewijk p. 122
bron: Putman 1859 Putte 2008 (Putman1859; Putte PN; Ewijk; Noordegraaf, Jan (2015), ‘Lexicografie op Curaçao. Abraham Jesurun en zijn woordenlijst van het Papiaments (1898)’, in: Trefwoord 2015, http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord.)
-
▾ Deens
vage
[over een schip: (goed) blijven drijven]
-
▾ waker
[iemand die of iets dat als wachter functioneert]
-
▾ Deens
vager
[verankerde drijver; permanent brandende lont op de voorkant van een schip; korte wimpel voor het bepalen van de windrichting]
status: ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nedertysk el. nederlandsk waker afl. af waken 'være synlig over vandet', egl. 'våge'. OOD: i formen vager fra holl., nt. waker, Stefan: zie ook Noors en Duits, lijkt me niet ambigu., Grimm: wol das ndl. waker, das auch ein tag und nacht brennendes licht bezeichnet (s. DWB wacher 2); ein solches befindet sich bei dem kompasz.
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Grimm 1854-1971 (Fremmedordbog, PNOE, OOD, FuT, Grimm)
-
▾ Duits
Waker
[plek waar het kompas staat]
status: ontlening onzeker
etymologie: wol das ndl. waker, das auch ein tag und nacht brennendes licht bezeichnet (s. DWB wacher 2); ein solches befindet sich bei dem kompasz.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Javaans
waker
(dialect)
[nachtwaker]
-
▾ Noors
vaker
[zak- of worstvormige wimpel die de windrichting wijst; drijver; kleine wimpel in de masttop van een zeilboot]
-
▾ Zweeds
vakare
[verankerde drijver]
datering: 1741 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1741; av lågty., nederl. waker med samma bet., till waken 'vara synlig över vattnet'; av samma urspr. som 1vaka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vager
[verankerde drijver; permanent brandende lont op de voorkant van een schip; korte wimpel voor het bepalen van de windrichting]
-
▾ wakker
[niet slapend; levendig, kloek, flink]
-
▾ Negerhollands
wakker, wākǝ, waku
[niet slapend]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: wakker (old 1776, Hesseling 1905), wākǝ, waku (djdj 1926). old 1776: wakker maken = maak wakker
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Noors
vakker
[mooi, schoon, fraai]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, sm o s norr vakr; FuT: entlehnt von mnd. wacker, 'wachsam, munter, flink, wacker' (holl. wakker) und nhd. wacker < ahd. wackar = ags. wacor 'wachsam, aufmerksam', anord. vaker, 'wachsam, wacker, unerschrocken' (neunorw. vak). Das wort hatte im ält.dän. dieselben bed. wie im mnd.; die bed. 'schön' scheint sich im nord. entwickelt zu haben.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Negerhollands
wakker, wākǝ, waku
[niet slapend]
-
▾ wakkeren
[wakker houden; wakker maken; toenemen in graad;]
-
▾ Duits
wackern
[wakker houden; sieren; (zeemanstaal) aanwakkeren van de wind]
status: ontlening onzeker
etymologie: nach dem ndl. wakkeren. Ook: ntransitv frisch, rege werden in der seemännischen redensart der wind wackert, er beginnt zu wehen, wenn er vorher still gewesen ist.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
wackern
[wakker houden; sieren; (zeemanstaal) aanwakkeren van de wind]
-
▾ wal
[verhoging]
-
▾ Deens
vold
[verhoging]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk wal ¯ latin vallum 'forskansning, palisadeværk' afl. af vallus 'pæl'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Ests
vall
[verhoging]
-
▾ Fins
valli
[verhoging, steile helling]
<via Zweeds>
datering: 1616 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
bron: Nurmi 1998 Stjerncreutz 1862 (Stjerncreutz, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Frans
wael, wal
†verouderd
(dialect)
[vijver]
datering: 1385 (1351-1400)
status: ontlening onzeker
etymologie: Die verschiedenheit der orthographie beruht darauf, dass im mndl. zwei semantisch teilweise identische wörter, "wal" und "wael", bestehen.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Negerhollands
wal
[verhoging, kant]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 (Hesseling 1905: 263, 266)
-
▾ Noors
voll
[ophoping van grond]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: gj lty wal 'demning'fra lat. vallum'; FuT: entlenht von mnd. wal
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vall
[verhoging]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: banvall, fästningsvall, sandvall, snövall, strandvall
etymologie: före 1520; fornsv. vall; av lågty. wal med samma bet.; av lat. vallum 'förskansning'; jfr grundval, intervall
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vold
[verhoging]
-
▾ Walcherse koorts
[milde vorm van malaria die op Walcheren voorkwam en die in 1809 vele duizenden Engelse soldaten trof die streden tegen Napoleon]
-
▾ walen
[keren, kenteren]
-
▾ Frans
waler; wâler
(dialect)
[aarzelen, steeds van plaats wisselen; hard lopen zonder doel]
-
▾ Frans
waler; wâler
(dialect)
[aarzelen, steeds van plaats wisselen; hard lopen zonder doel]
-
▾ walgen
[afkeer voelen]
-
▾ Papiaments
wal
[misselijk voelen, misselijk doen voelen]
status: ontlening onzeker
etymologie: mi stoma ta wal (ik voel me misselijk, ik word misselijk)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
wal
[misselijk voelen, misselijk doen voelen]
-
▾ walgvogel
[dodo]
-
▾ Duits
Walgvogel
[dodo]
status: ontlening onzeker
etymologie: WALGVOGEL, m. der strauszkasuar, dronte, tölpel, didus ineptus L. Nemnich 2, 1412. Zedler 52, 1594. Campe. aus dem ndl.; der vogel hat seinen namen von walgen 'ekel erregen' erhalten:
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Walgvogel
[dodo]
-
▾ walken
[vollen]
-
▾ Engels
walk
[vollen]
datering: 1401-1500 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: - (M)LG., (M)Du. (see prec.); perh.partly from the agent-noun walkER1 (surviving dial.till xix and as a surname) in OE. wealcere, (M)LG., (M)Du. walker, OHG. walka<lengte>ri (G.walker); ult.identical with WALK1.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Engels
walk
[vollen]
-
▾ walm
[damp; (Vlaams) opborrelende stroom vloeistof]
-
▾ Frans
wame; wasme
(dialect)
[vijver; modderige plek; moeras]
status: ontlening onzeker
etymologie: Lebt in ndl. weiter in der bed. 'aufsteigender dichter rauch'; die ältere bed. 'quelle' aber noch im westfläm. Auf ihr beruhen auch einige ortsnamen, bei Mons und in den departementen Ardennes und Meuse. Mndl. walm ist das gleiche wort wie walm 'das kochen' (s. FEW *walm (anfrk.)).
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Papiaments
walm
†verouderd
[damp]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 122
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Frans
wame; wasme
(dialect)
[vijver; modderige plek; moeras]
-
▾ walm
[(gewestelijk) (bundel) dekstro]
-
▾ Frans
wâ, wå, wau, wā
(dialect)
[bos stro, dekriet]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: wâmale, wåmê, wåmêye, wâmer, pî-wå, etc.
etymologie: Walm (mndl.) hat die bed. 'bündel stroh' noch heute im fläm.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
wâ, wå, wau, wā
(dialect)
[bos stro, dekriet]
-
▾ walnoot
[okkernoot]
-
▾ Duits
Walnuß
[okkernoot]
datering: 1751-1800
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Kluge: Übernommen aus dem Niederdeutschen: mndd. walnut, mndl. walnote; entsprechend ae. wealh-hnutu, anord. valhnot. Übersetzung von ml. nux gallica (mit *walha- "welsch"; welsch), wie mhd. walhisch nuz. Der Baum ist vor allem in Gallien angepflanzt worden. Bluhme: Lehnwort: nd. nl. nrhein.
bron: Bluhme 2005 Kluge 2002 (Kluge, Bluhme)
-
▾ Duits
Walnuß
[okkernoot]
-
▾ walrus
[zeeroofdier]
-
▾ Deens
hvalros
[zeeroofdier]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: vist fra holl. walros. FuT: von holl. walros, walrus, wovon auch nhd. Walross und engl. walrus
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Philippa 2003-2009 (EWN, OOD, FuT)
-
▾ Duits
Walroß
[zeeroofdier]
datering: 16e eeuw (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: SnSubstantiv Neutrum erw.erweiterter Standardwortschatz fach.fachsprachlich (16. Jh.)Entlehnung. Übernommen aus nndl. walros, walrus, das seinerseits umgestellt ist aus entlehntem anord. hrosshvalr m. und rosmhvalr m. Vermutlich ist das zweite die ältere Form; seine Deutung ist unsicher - vielleicht zu ahd. rosamo m. "Röte, Rost" wegen der leicht rotbraunen Farbe. Duden Universal: niederl. walrus, Umstellung u. Vermischung von aisl. hrosshvalr= eine Art Wal u. aisl. rosmhvalr= Walross, 2. Bestandteil der beiden aisl. Wörter zu Wal, 1. Bestandteil von hrosshvalr zu Ross, 1. Bestandteil von rosmhvalr verw. mit Rost, also eigtl. Mischung von »Rosswal« u. »Ro(s)twal« Grimm: die form geht mit engl. walrus, dän. hvalros, schwed. hvalross und valruss zurück auf ndl. walros, walrus. dies beruht auf silbenversetzung eines wortes, das dem ags. horshwæl, d. roszwal, afranz. rohal, rohart 'walrosz' entspricht. dies wieder erklärt sich aus einer vermischung des anord. hrosshvalr 'eine art walfisch' mil rosmhvalr 'walrosz'
bron: Duden Universal 2003 Kluge 2002 Philippa 2003-2009 (Kluge, EWN, Duden Universal, Bluhme, Grimm)
-
▾ Engels
walrus
[zeeroofdier]
datering: 1655 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: walrus-beef, -boat, calf, -fishing, -hide, -ivory. walrus moustache, a large moustache which overhangs the lips (thus resembling the whiskers of a walrus); similarly walrus whiskers.
etymologie: probably a. Du. walrus (walros). Compare (i) LG. walross, G. walross (earlier also walruss, walrusch), Sw. hvalross, valross (valruss), Da. hvalros (earlier also hvalrusk), walrus; (ii) OE. horschwael, early mod.G. rosswal, russwal, Norw. russhval, walrus, ? OFr. rohal, rohart, rochal (whence med.L. rohanlum, -allum) walrus-ivory; see ruel. The forms under (i) appear to be later than those under (ii) from which they perh. arose (? in Du.) by metathesis on some analogy such as that of Du. walvisch whale. The interpretation of formation (ii) as `horse-whale' (zoologically improbable) appears to be only one of the various popular etymologies that have influenced the forms of the word. Ultimately a confusion, either within or outside the Scandinavian languages, has perhaps taken place between ON. hrosshvalr a kind of whale, and rosmhvalr walrus. The latter is related obscurely to ON. rosmall, Norw. rosmaal, rosmaar, Da. rosmaer, -er, -ar walrus, whence the scientific specific name rosmarus. See rosmarine2. Some scholars have connected rosm- with ON., Icel. rostungr walrus, and assumed relationship of both with ON. rau<edh>r red. (Cf. rorqual and OHG. ros(a)mo redness.) This is zoologically possible, but it seems more likely that rosm- is a corruption of some non-Teut. word: cf. morse.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE, White)
-
▾ Fries
walrus
[zeeroofdier]
-
▾ Noors
hvalross, kvalross
[zeeroofdier]
status: ontlening onzeker
etymologie: BO: nederl walrus, fra norr hrosshvalr, 'hestehval'; FuT: von holl. walros, walrus, wovon auch nhd. Walross und engl. walrus
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
valross
[zeeroofdier]
-
▾ Deens
hvalros
[zeeroofdier]
-
▾ wals
[dans en muziek in driedelige maatsoort]
-
▾ Ambons-Maleis
wals
[dans en muziek in driedelige maatsoort]
-
▾ Indonesisch
wals(a)
[Europese gezelschapsdans in driekwartsmaat]
-
▾ Javaans
wales
[Europese gezelschapsdans in driekwartsmaat]
status: ontlening onzeker
etymologie: Oost-Javaans wales, opzij gaan (bij het inparkeren) bron: veldwerk T. Hoogervorst 2006
bron: Sumarsam 1995 (SUM)
-
▾ Kupang-Maleis
wals
[dans en muziek in driedelige maatsoort]
-
▾ Menadonees
wals
[dans en muziek in driedelige maatsoort]
-
▾ Papiaments
wals
[dans en muziek in driedelige maatsoort]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 122
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Ternataans-Maleis
wals
[dans en muziek in driedelige maatsoort]
-
▾ Ambons-Maleis
wals
[dans en muziek in driedelige maatsoort]
-
▾ wals
[machine om te pletten]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1750;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Javaans
bales
[(stoom)wals]
-
▾ Papiaments
wals
[machine om te pletten]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Javaans
bales
[(stoom)wals]
-
▾ walvis
[walvisachtige]
-
▾ Engels
whalefish
†verouderd
[walvisachtige]
datering: 1511 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: repr. unrecorded OE. *hwælfisc, or a. MLG., MDu., Du. walvisch = OHG. walvisc (MHG. -visch, G. walfisch), ON. hvalfiskr: see whale n. and fish n.1
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Negerhollands
walvisch, walvis
[walvisachtige]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: walvisch (old 1776), walvis (Hesseling 1905: 215)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 215)
-
▾ Papiaments
walvisch
†verouderd
[walvisachtige]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 122
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Sranantongo
walfisi
[walvisachtige]
-
▾ Engels
whalefish
†verouderd
[walvisachtige]
-
▾ wambuis
[kledingstuk]
-
▾ Amerikaans-Engels
wamus, waumus, warmus
[jasje]
datering: 1805 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du. wammes; OED: a. Du. wammes, contracted f. wambuis, a. OF. wambois, -eis: see wambais, gambeson. Cf. G. wams, wamms, woollen jacket (MHG. wambes, -eis, jacket worn under the armour); Mencken Sup. II: nl. of dt.; CITAAT: 1805 I got up, and found that my waumus was bloody, which I had not observed before; [...] 1847 The `warmus' is a working garment, similar in appearance to a `roundabout'... [...] 1912 Wammus, a coat like jacket worn by men in such work as treshing wheat
bron: Craigie 1938-1944 Mencken 1937-1948 Sijs 2009a (Craigie, Neumann, Mencken Sup. Ii; OED2 (U.S.), Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
wamus, waumus, warmus
[jasje]
-
▾ wamen
[modder doen opwellen]
-
▾ Duits
wamen
[modder doen opwellen]
status: ontlening onzeker
etymologie: verb. schlamm ausstoszen. das ndl. wamen, das auch in der deutschen seemannssprache erscheint.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
wamen
[modder doen opwellen]
-
▾ wan
[mand voor korenzuivering; (Vlaams) gat, lek]
-
▾ Engels
wan
†verouderd
[mand voor korenzuivering; molenwiek]
datering: 1615 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: ? a. Du. wanne (now wan): see van n.1
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Frans
wan
(dialect)
[lang en nauw gat]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: déwaner 'langzaam, moeilijk, weggaan', diwanner 'laten weggaan'
etymologie: Wan (fläm.) 'vertiefung'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Zweeds
vanna
[mand voor korenzuivering]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. vanna; av lågty. wanne med samma bet.; av lat. vannus 'såll'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Engels
wan
†verouderd
[mand voor korenzuivering; molenwiek]
-
▾ wand
[afscheiding]
-
▾ Negerhollands
wand
[afscheiding, muur]
-
▾ Petjoh
bewanding
[muren, wanden]
-
▾ Negerhollands
wand
[afscheiding, muur]
-
▾ wandel
[levenswijze, gedrag, manier van doen]
-
▾ Deens
vandel
[levenswijze, gedrag]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: handel og vandel=handel en wandel
etymologie: PNOE: nedertysk wandel 'forandring, samkvem'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
wandel
[levenswijze, gedrag, ommekeer, verandering]
-
▾ Noors
vandel
[levenswijze, gedrag]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: handel og vandel = handel en wandel, dagelijks verkeer
etymologie: BO: fra lty 'forandring'; FuT: = mnd. wandel 'veränderung' (holl. wandel 'lebenswandel, handel und wandel')
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
vandel
[levenswijze, gedrag, manier van doen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. vandel; av lågty. wandel 'förändring; förbättring; vandring; levnadslopp; näringsfång'; besl. med 2vända; jfr förvandla, vandra
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vandel
[levenswijze, gedrag]
-
▾ wandelaar
[iemand die wandelt]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
vandelar, vandelaar
[vagebond]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
vandelar, vandelaar
[vagebond]
-
▾ wandelen
[lopen]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
vandel
[dolen]
-
▾ Negerhollands
wandel, wandǝ, wandu
[(het) lopen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: wandel (old 1776, Hesseling 1905), wandǝ, wandu (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Papiaments
wandel
[de hort op gaan]
-
▾ Skepi-Nederlands
wangal, wandu
[lopen]
-
▾ Sranantongo
wandel
[lopen, goed gaan; bewandelen]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
vandel
[dolen]
-
▾ wanderen
[(verouderd) zich (te voet) voortbewegen, gaan, lopen, te voet reizen]
-
▾ Deens
vandre
[trekken, een voettocht maken, wandelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk wanderen 'vandre' ¯ fællesgermansk *wandar@n 'vandre', egl. 'gå den ene vej og derefter vende om og gå den anden vej', afl. af *wandian 'vende om', egl. 'få til at dreje' (jf. vende)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
wander
[zich (te voet) voortbewegen, gaan, lopen, te voet reizen]
-
▾ Zweeds
vandra
[trekken, een voettocht maken, wandelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. vandra; av lågty. wanderen med samma bet.; besl. med vandel, 2vända
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vandre
[trekken, een voettocht maken, wandelen]
-
▾ wandersman
[(verouderd) reiziger]
-
▾ Negerhollands
wanderman
[reiziger]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: old 1776 ook; wandervolk
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Negerhollands
wanderman
[reiziger]
-
▾ wandluis
[bedwants]
-
▾ wang
[zijkant van het gezicht; voowerp in de vorm van een wang]
-
▾ Deens
vange
[dragende zijkant in een constructie]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk wange 'vange, sidestykke', egl. 'kind' ¯ fællesgermansk *wang@- 'skråning, krumning'
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 (PNOE, FuT, OOD)
-
▾ Javaans
uwang
[zijkant van het gezicht; kaak]
-
▾ Russisch
vánga
[verdikking van een rondhout op het schip voor de versterking van de mast]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wang. Wangen, lange bijgeschaafde stuken hout, die men op masten, sprieten en rees legt, als zij te zwak bevonden werden: zij leggen gemeenlijk op de masten na het boort toe. W. Wang. . . te scheep betekent het een klamp, die na de mast, enz. aan de ene zijde werd uitgehold als een wang of koon. WINSCH. P. M. blz. 14 zeggen van de mastwangen: de wangen dienen hoofdzakelijk tot versterking van den mast, op die plaats, waar het want zijn grootste zijdelingsche werking uitoefent, dat is tussen den top en de vissing van het bovendek, en tot steun van de langzalings, waarop het onderwant, de steng en bramsteng rusten. Russ. vánga, jumelle, misschien wel uit den Holl. vorm wange, dien men b.v. aantreft Journ. DE RUYTER, 30 Mei 1659: item den 30 dato smorgens zagen wij een schip zonder boechspryt, daar wij naar toe zeilde; bijkomende het was onze grote branderschip de Lyefde, die wij een grote wange overgaven om zijn fokkenist te wangen, die mede gekraakt was. A. en D. hebben dit woord niet, V. en J. verwijzen er bij naar Russ. škálo d.i. Holl, schaal, waarmee het in 't Russ. synoniem is. (Ook bij ons wordt met wang en schaal een gelijksoortige verdikking van een rondhout bedoeld, volgens T. en P. M. ligt het verschil in benaming aan de plaats waar zij wordt aangebracht, z. Schaal).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Deens
vange
[dragende zijkant in een constructie]
-
▾ wangeloof
[bijgeloof, ongeloof, wantrouwen]
-
▾ Fries
wangeloof
[bijgeloof, ongeloof, wantrouwen]
-
▾ Fries
wangeloof
[bijgeloof, ongeloof, wantrouwen]
-
▾ wanhoop
[wanhopige toestand]
-
▾ Fries
wanhoop
[wanhopige toestand]
-
▾ Fries
wanhoop
[wanhopige toestand]
-
▾ wank
[(verouderd) weifeling, afwijking, twijfel, onzekerheid, verandering]
-
▾ wankant
[ruwe, niet gerechte kant]
-
▾ Noors
wankant
[ruwe, niet gerechte kant]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av van-, fra lty; FuT: wohl von hd. Wa(h)nkante, nd. wankante, eigentlich 'mangelhafte kante'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Noors
wankant
[ruwe, niet gerechte kant]
-
▾ wankelbaar
[wankel, onvast staand of gaand]
-
▾ Negerhollands
wankelbar
[wankel, onvast staand of gaand]
-
▾ Negerhollands
wankelbar
[wankel, onvast staand of gaand]
-
▾ wankelmoed
[onvastheid, onbestendigheid, gebrek aan moed of durf]
-
▾ Zweeds
vankelmod
[besluiteloosheid, weifelachtigheid]
datering: 1754 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1754; av lågty. wankelmot eller ty. Wankelmut med samma bet., till lågty. wankel 'ostadig'; till vank och 1mod i bet. 'sinne(lag)'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Zweeds
vankelmod
[besluiteloosheid, weifelachtigheid]
-
▾ wanken
[(verouderd) heen en weer gaan, wankelen, buigen, voorvallen, te wachten staan]
-
▾ Deens
vanke
[verwachten, krijgen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk wanken 'forekomme, tilbyde sig', egl. 'flakke om, vandre, svinge rundt, vakle' ¯ fællesgermansk *wank@n 'bøje sig' (jf. vanke 'vandre omkring')
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fins
vankkua
[heen en weer gaan]
<via Zweeds>
-
▾ Frans
gauchir
[krommen]
datering: 1181 (1151-1200)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR 1993: a.fr. guenchir `faire des détours', du frq. *wenkjan `wankelen', avec infl. de gauchier `fouler (la vérité)', d'où `déformer'; PR 1990: a.fr. guenchir `faire des détours', de gauchier `fouler', et frq. *wenkjan `wankelen'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Zweeds
vanka
[wankelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. vanka; trol. av lågty. wanken 'vackla; vanka'; jfr vank
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Zweeds
vankas
[te (wachten) staan, tegemoet kunnen zien]
datering: 1720 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan ca 1720; äldre sv. vanka; trol. av lågty. wanken med samma bet.; av samma urspr. som vanka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vanke
[verwachten, krijgen]
-
▾ wanneer
[op welk moment; als, toen]
-
▾ Berbice-Nederlands
wanere
[op welk moment; als, toen]
-
▾ Negerhollands
waneer, wanneer, wanǝ, wenǝ, weni, wini, wen
[op welk moment; als, toen]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Magens 1770 ook: watit
etymologie: wan(n)eer (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905), wanǝ, wenǝ, weni, wini, wen (djdj 1926). old 1776 ook: wol as, wattied. weni en wen kunnen ook afkomstig zijn van het Engelse woord 'when'. Magens 1770 ook: wa tit.
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
wanere
[op welk moment; als, toen]
-
▾ wanprestatie
[het niet behoorlijk nakomen van een aanvaarde verplichting]
-
▾ Indonesisch
wanpréstasi
[het niet behoorlijk nakomen van een aanvaarde verplichting]
-
▾ Indonesisch
wanpréstasi
[het niet behoorlijk nakomen van een aanvaarde verplichting]
-
▾ wanschapen
[kwalijk, gebrekkig geschapen]
-
▾ Duits
waanschapen
(dialect)
[met opvallend gedrag]
status: ontlening onzeker
etymologie: Schlüter in zijn: "Anhang: Mundartwörter weniger gesicherter"
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Fries
wanskapen
[kwalijk, gebrekkig geschapen]
-
▾ Duits
waanschapen
(dialect)
[met opvallend gedrag]
-
▾ want
[handschoen zonder vingers]
-
▾ Arabisch (Egypte)
guwanti, gawanti
[paar handschoenen]
<via Italiaans>
-
▾ Arabisch (MSA)
gwāntī
[paar handschoenen]
<via Italiaans>
-
▾ Duits
Want
(dialect)
[handschoen zonder vingers]
status: ontlening onzeker
etymologie: Schlüter in zijn: "Anhang: Mundartwörter weniger gesicherter"
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Esperanto
ganto
[handschoen, met of zonder vingers]
<via Frans>
datering: 1887 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: fornoganto ‘ovenhandschoen’, mufganto ‘want’
etymologie: Geleend via Fr gant. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Frans
gant
[handschoen, met of zonder vingers]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: (1993 v. 1155; guant) 1080; frq. *want
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Grieks
ganti
[handschoen]
<via Frans>
-
▾ Italiaans
guanto
[handschoen, met of zonder vingers]
-
▾ Munsee-Delaware
waʼnt
[handschoen zonder vingers]
-
▾ Spaans
guante
[handschoen zonder vingers]
-
▾ Arabisch (Egypte)
guwanti, gawanti
[paar handschoenen]
<via Italiaans>
-
▾ want
[touwwerk]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1494-1512;
thema: scheepvaart
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Bulgaars
vanta
[mastwand]
<via Russisch>
-
▾ Deens
vant
[touwwerk]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk el. nederlandsk want egl. 'vævet stof, flettet stof, klæde' . OOD: fra nt. ell. holl. want. DDO: fra nederlandsk want oprindelig 'noget flettet', FuT: von holl. und nd. want, 'want, grosses netz, dasselbe wort wie mnd. (ge)want, 'gewand, kleidung', zu gem * windan 'winden, flechten, weben', Stefan: (ook (Neder)duits van NL geleend), dus niet ambigu, denk ik., Bang (holl) tov, der støtter en skibsmast, Bartz: Niederdt. want, wand, wohl entlehnt aus dem Niederländischen
bron: Alnæs 1902 Bartz 2007 Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Bang 1976 (Fremmedordbog, PNOE, OOD, DDO, FuT, Saabys, Alnæs, Bang, Bartz)
-
▾ Duits
Want
[touwwerk]
status: ontlening onzeker
etymologie: Niederdt. want, wand, wohl entlehnt aus dem Niederländischen, vermutlich niederländ. want ´Netz zum Heringfang´ entweder 1 zu winden auf ´Gewundenes, Geflochtenes´ zurückzuführen, zu german. *wenda 'winden' oder 2 als 'Laken, Kleid, Netz, Tauwerk eines Schiffes', zu wenden, german. *wand-eja-. Beide germ. Formen sind auf indoeurop. RhWB: wānt, –a-, Pl. -tə (nd. want, zu ndl., mndl. want »Netz«, zu winden) Rheinschiff n.: Strickleiter u. die daneben befestigten Taue zum Mast hinauf; die Sprossen heissen Wewelenge.
bron: Bartz 2007 RhWB 1928-1971 (Bartz, RhWB)
-
▾ Ests
vant
[touwwerk]
-
▾ Fins
vantti
[touwwerk aan de mast van een schip]
<via Zweeds>
datering: 1862 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Ginneken 1913-1914 Nurmi 1998 (Stjerncreutz, JvG, NMS, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Lets
vantis
[touwwerk]
<via Duits>
-
▾ Litouws
vantas
[touwwerk]
-
▾ Noors
vant
[touwwerk]
status: ontlening onzeker
etymologie: BO: lty, nederl, eg 'noe vevd, flettet, besl m II vinde; FuT: von holl. und nd. want, 'want, grosses netz, dasselbe wort wie mnd. (ge)want, 'gewand, kleidung', zu gem * windan 'winden, flechten, weben'
bron: Alnæs 1902 BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT; Alnæs)
-
▾ Oekraïens
vánta
[de gezamenlijke hoofdtouwen]
<via Russisch>
-
▾ Pools
wanta, stewanta
[touwwerk]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
vánta, vánda
[mastwant; de gezamenlijke hoofdtouwen die een mast zijdelings steunen]
datering: 1709 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ndl. want, s. Meulen 234 VdMeulen: Want (1), scheepsterm: de gezamenlijke hoofdtouwen die een mast zijdelings steunen. Russ. vánty in de plur., terwijl de sing, vánta voor éen der staande hoofdtouwen gebruikt wordt, zie Zee- en Scheepst. 234. Een oude bewijsplaats uit Peters tijd in de vorm vant vindt men bij Smirnov 70 uit de Signály nadzir. vo flote 76: Nadležit odin ogon' povesiť v boľšei vant (Men moet een licht ophangen in het grootMwič). Zie ook de russ.-ndl. woordenlijst van Sewel (a°. 1717): karabelnoi vant ... wandt, scheepswanř. Bij Stanjukovič komt een plur. vantiny voor in de betekenis van wanttouwen, en wel die, waarop de matrozen met de voeten steunen en waaraan zij zich met de handen vasthouden bij het klimmen naar de mars, m.a.w. de wevelingen, russ. vyblenki (Zee- en Scheepst. 238). Twee aanhalingen volgen hier: 1, 238: krepko deržas' rukami za vantiny (zich stevig vasthoudend met de handen aan de wanttouwen) en 4, 434: perestupiv neskol'ko vantin (na één voor één enige wanttouwen te hebben betreden). Want (2) in de zin van: viswant, vissersnetwerk. Vgl. b.v. Linschoten 39: ť Want (dat wy uytgheschoten hadden ... om Visch te vanghen) en ald.: ť Want en ť Vischtuigh al opghehaelt hebbende. Russ. vánta naast vánda, bij Dal' 1, 401 verklaard: rod bol'šoj verši, mordy iz loży, dlja lovu ryby v jarach i omutach (soort van grote fuik uit teen om vis te vangen op diepe plaatsen). De eerste vorm is volgens Dal' gebruikelijk in Astrakan, de tweede in Nižnij Novgorod. Bovendien geeft Zelenin 30 wánda voor Vjatka en Karaulov 52 voor het gebied van de Terek in het dialect der Grebense Kozakken met de definitie: venter', rybolovnaja snast' dlja lovki krupnoj ryby; obyknovenno iz tonkoj bičevki, i inogda iz ivovych prut'ev (visnet, visserstuig voor het vangen van grote vis; gewoonlijk van dun touw en soms van wilgetwijgen). Ten slotte vermelden het woord nog Kulikowskij voor Olonec en Vytegra en Mirtov voor de Don (Vasmer 1, 168). Voor de verzachting van de t in vánta tot de d in vánda vgl. lénta, lénda op Lint. Preobraženskij weet met dit in het Wolga-gebied en op de Kaspische zee gebruikelijke woord niet goed raad en verwijst naar de onbevredigende etymologie van Gorjaev 39 om tenslotte te verklaren: neizvestnago proizchoždenija (van onbekende oorsprong). Vasmer 1, 168 geeft de juiste oorsprong, maar het daarnaast genoemde nhd. want lijkt mij minder waarschijnlijk. VdMeulen 1909: Want. Het want van een mast is de verzameling van alle hoofdtouwen, welke dien mast zijdelings steunen. T. Russ. vanta, dat bijna uitsluitend in den plur. vanty, haubans, voorkomt. Op de Wolgabarken noemt men volgens A. en D. vanty de trap van touw, die alleen aan den rechterkant van den mast staat en die niet tot steun dient, maar uitsluitend om er in te klimmen; het want van den mast heet daar anders. Het want wordt genoemd naar de rondhouten, die er door gesteund worden: het want van den fokkenmast heet fokkenwant, Russ. fokvanty; dat van den groten mast: grootwant, Russ. grotvanty; dat van den bezaansmast: bezaanswant, Russ. bizanvanty; het want van de stengen heet stengewant, Russ. stenvanty. het want van de voorsteng: voorstengewant, Russ. forstenvanty; dat van de grote steng: grootstengewant, Russ. Grootstenvanty; dat van de kruissteng: kruisstengewant, Russ. krjujsstenvanty; op dezelfde wijze wordt het bramwant, Russ. bramvanty, dat de bramstengen steunt, verdeeld in: voorbramwant, Russ. forbramvanty; grootbramwant, Russ. grootbramvanty, en kruisbramwant (thans vervangen door: grietjewant), Russ. krjujsbramvanty; en het bovenbramwant, Russ. bombramvanty, van de bovenbramstengen in: voorbovenbramwant, Russ. forbombramvanty; grootbovenbramwant, Russ. grotbombramvanty; en kruisbovenbramwant (tegenwoordig: bovengrietjewant), Russ. krjujsbombramvanty.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, ESR (vanty), VdMeulen 1959, VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
vant
[touwwerk]
datering: 1618 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1618; av lågty., nederl. want med samma bet.; bildn. till 1vinda
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Bulgaars
vanta
[mastwand]
<via Russisch>
-
▾ want
[nevenschikkend voegwoord]
-
▾ Duits
want
(dialect)
[nevenschikkend voegwoord]
status: ontlening onzeker
etymologie: Schlüter in zijn: "Anhang: Mundartwörter weniger gesicherter"
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Fries
want
[nevenschikkend voegwoord]
-
▾ Negerhollands
want
[nevenschikkend voegwoord]
-
▾ Sranantongo
want
[nevenschikkend voegwoord]
-
▾ Duits
want
(dialect)
[nevenschikkend voegwoord]
-
▾ wanthoek
[vishaak]
-
▾ Duits
Wanthuk
[vishaak]
status: ontlening onzeker
etymologie: wanthuken, nach dem ndl. wanthoeken (hoek 'haken'), leine mit angeln zum kabeljaufang Röding 6, 87; zu want 'fischereigerät'.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Wanthuk
[vishaak]
-
▾ wantkloot
[blokjes aan het want voor geleiding van touwwerk]
-
▾ Russisch
vantklótni
[blokjes aan het want voor geleiding van touwwerk]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wantkloot. De wantkloten zijn langwerpige ronde bollen, in het midden doorboord met een gat, om een lopend eind door te laten en in het rond met een gleuf voorzien , om ze aan het want te kunnen vastnaaien. ... De wantkloten dienen als wegwijzers, om te zorgen, dat elk eind lopend touwwerk op zijn eigen plaats wordt vastgemaakt en men het bij den nacht gemakkelijk vinden kan. P. M. blz. 92, 93. Vgl. W. blz. 282 onder het loze blokwerk: 24 wandkloten, en blz. 63 onder het blokwerk van een schip: 48 wantkloten; des hangen in 't grote en fokkenwant, meest om de pronk, touwen lopen daar doorheen, als geitouwen, brassen, gordings, etc. Russ. vantklótni A. , D., plur. van vantklóten d. i. de Holl. plur. wantkloten als sing, opgevat. J. geeft alleen een sing, vorm vantklot, pomme gougee ou cochée, attacliéc aux haubans.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
vantklótni
[blokjes aan het want voor geleiding van touwwerk]
-
▾ wantknoop
[knoop ter verbinding van twee einden touw]
-
▾ Russisch
vantknop
[knoop ter verbinding van twee einden touw]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wantknoop. De staande wantsknoop dient om de twee einden van enig gebroken, afgeschaveeld of afgeschoten staand touwwerk te verenigen. P. M. blz. 132. Russ. vantknop), noeud de haubans. Alleen V. heeft dit woord (op knop).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
vantknop
[knoop ter verbinding van twee einden touw]
-
▾ wantputtingbout
[bepaalde bout]
-
▾ Russisch
vantputensbolt
†verouderd
[bepaalde bout]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wantputtingbout, Russ. vantputensbolt, z. Puttingbout.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
vantputensbolt
†verouderd
[bepaalde bout]
-
▾ wantputtings
[bepaalde ijzeren schakels]
-
▾ Russisch
vantputens
[bepaalde ijzeren schakels]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wantputting, Russ. vantputens, z. Putting.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
vantputens
[bepaalde ijzeren schakels]
-
▾ wantrouwen
[het mistrouwen, de achterdocht]
-
▾ Fries
wantrouwen
[het mistrouwen, de achterdocht]
-
▾ Fries
wantrouwen
[het mistrouwen, de achterdocht]
-
▾ wantrouwen
[geen vertrouwen hebben in]
-
▾ Fries
wantrouwen
[geen vertrouwen hebben in]
-
▾ Fries
wantrouwen
[geen vertrouwen hebben in]
-
▾ wanttrap
[trapje van touw aan het want]
-
▾ Russisch
vanttrap
[trapje van touw aan het want]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wanttrap. Hetzelfde als wantladder, die voorkomt bij P. M. blz. 193: het bram- en bovenbramwant blijft thans meestal ongeweefd, doch in dit geval brengt men bij het naar zee gaan wantladders achter tegen de bramstengen aan, van de hommers naar de zalings, om het openteren voor de bramzeilgasten gemakkelijk te maken. Doch ook bij het geweerde want der ondermasten gebruikt men wanttrappen of wantladders, n.1. om van het dek in het want te komen. En dit is de betekenis, die A. en D. geven aan Russ. vanttrap, verevocnaja lesenka, po kotoroj vschodjat matrosy s paluby na vanty (trapje van touw, waarlangs de matrozen van het dek in het want klimmen).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
vanttrap
[trapje van touw aan het want]
-
▾ wanttros
[scheepswanttouw]
-
▾ Russisch
vantrós
[scheepswanttouw]
datering: 1701-1725 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus ndl. wanttros, dass., nhd. Wantentrosse, s. Meulen 235. VdMeulen 1909: Wanttros. Cordage pour haubans, ropě for shrouds. Tw. Russ. vanttros, dat V. verklaart: osobyj tros, spuskaemyj protiv solnca special'no dij a vant (bijzondere tros, gedraaid tegen zon speciaal voor want). Ontbreekt, evenals het voorgaande woord, in J.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
vantrós
[scheepswanttouw]
-
▾ wapen
[onderscheidingsteken, blazoen]
-
▾ Duits
Wappen
[metalen plaat; insigne; ambtsteken]
datering: 1151-1200
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Niederdeutsch-niederländische Form von Waffe. Beide Formen bedeuten zunächst unterschiedslos sowohl "Kampfgerät" wie auch "Erkennungszeichen" (auf dem Schild u.ä.). Erst im 16. Jh. werden die Bedeutungen auf die beiden Varianten verteilt; ein Relikt des alten Zustandes ist noch (sich) wappnen "bewaffnen". DU: mhd. wapen= Waffe, Wappen (eigtl.= Zeichen auf der Waffe) < mniederl. wapen, urspr. Nebenf. von Waffe, erst im 16.Jh. Scheidung zwischen »Waffe« als Kampfgerät u. »Wappen« als (Schild)zeichen. Bluhme: Lehnwort: fläm.
bron: Duden Universal 2003 Kluge 2002 (Kluge, Duden Universal, Bluhme,)
-
▾ Javaans
bapem
[rijks-, gemeentewapen; koperen borstplaat; insigne; ambtsketen]
-
▾ Makassaars
bâpeng
[bandelier met plaat door kantooroppassers bij bijzondere gelegenheid gedragen; metalen nummerplaat (vroeger door koetsiers op de borst gedragen)]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Singalees
bāpana-ya, bāpanē, vāpan-ya, vāpanē
[schouderriem, bandelier]
status: ontlening onzeker
etymologie: zie woordenlijst pp. 67-86; in de kolonaile tijd droegen infanteriesoldaten van het gerecht schouderriemen
bron: Sannasgala 1976 (Sannasgala)
-
▾ Soendanees
bapĕm
[metalen plaat, door oppassers op de borst gedragen]
-
▾ Duits
Wappen
[metalen plaat; insigne; ambtsteken]
-
▾ wapen
[strijdwerktuig]
-
▾ Duits
Wapen
†verouderd
[strijdwerktuig]
datering: 1200 (1151-1200)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: die form wâpen kommt als 'waffe' nicht nur im nd., sondern auch im älteren hd. vor; sie hat sich dann in der schriftsprache als wappen fortgesetzt, aber nur in einer abgeleiteten bedeutung des wortes. über das sprachgeschichtliche verhältnis von mhd. wâfen und wâpen sind die ansichten noch getheilt. meistens sieht man in wâpen eine entlehnung aus dem nd. oder ndl., die sich andren entlehnungen wie dorpære für dorfære, ors für ros in der ritterlichen sprache anreihen würde. für diese annahme spricht, dasz die p-form dem ahd. ganz fehlt, sie tritt erst um 1200 in der mhd. litteratur auf
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Wapen
†verouderd
[strijdwerktuig]
-
▾ wapenaar
[(verouderd) gewapende]
-
▾ Deens
væbner
[schildknaap, wapenknecht]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra mnt. wepener; til Vaaben
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Noors
væpner
[schildknaap, wapenknecht]
status: ontlening onzeker
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO: fra lty; FuT: ist von mnd. wêpener = knape van wâpene 'waffenträger ritterlichen standes' entlehnt)
-
▾ Zweeds
väpnare
[schildknaap, wapenknecht]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. väpnare; av lågty. wepener, till wapen 'vapen'; jfr vapen
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
væbner
[schildknaap, wapenknecht]
-
▾ wapenschouw
[inspectie van wapens, inspectie van de troepen]
-
▾ Duits
Waffenschau
†verouderd
[inspectie van wapens, inspectie van de troepen]
status: ontlening onzeker
etymologie: als ein im hochdeutschen veraltetes wort bezeichnet, doch läszt es sich in der älteren sprache kaum nachweisen, wol aber im ndl. als wapenschouwing (schon bei Kilian 653) und beruht vielleicht auf einer nachbildung dieses wortes
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Waffenschau
†verouderd
[inspectie van wapens, inspectie van de troepen]
-
▾ wappen
[(over kinderen) zuigen]
-
▾ Duits
Wapp
[kinderklarinet]
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: wapp 'kinderklarinette aus rohr oder rinde' ebda. (zu ndl. wappen 'saugen'?).
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Wapp
[kinderklarinet]
-
▾ wapper
[(verouderd) riem met loden bal als wapen]
-
▾ warandemeester
[(verouderd) hoofdopzichter van de bossen]
-
▾ Frans
warandmaistre
†verouderd
(dialect)
[hoofdopzichter van de bossen]
datering: 1520 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: Warantmeester (mndl.) 'oberaufseher der wälder'. Das erste teil des wortes enthält mndl. warande 'garenne'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
warandmaistre
†verouderd
(dialect)
[hoofdopzichter van de bossen]
-
▾ wardijn
[iemand die op het juiste gewicht van de munten uit het munthuis toeziet]
-
▾ Deens
guardejn
[iemand die op het juiste gewicht van de munten uit het munthuis toeziet]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: laant (til dels over glholl. wardijn) fra ældre fr. guardien, wardien, Grimm: ein lehnwort aus dem romanischen, durch das niederländische vermittelt. mndl. wardijn ist umbildung eines nordfranz. wardien
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Grimm)
-
▾ Duits
Wardein
[iemand die op het juiste gewicht van de munten uit het munthuis toeziet]
status: ontlening onzeker
etymologie: ein lehnwort aus dem romanischen, durch das niederländische vermittelt. mndl. wardijn ist umbildung eines nordfranz. wardien
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Deens
guardejn
[iemand die op het juiste gewicht van de munten uit het munthuis toeziet]
<via Frans>
-
▾ waren
[(verouderd) beschermen, bewaren, zorgen voor iets]
-
▾ Frans
garer
[(op)bergen]
datering: 1180 (1151-1200)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR 1993: guerrer 1415; varer en Bretagne (1180); frq. *warôn `zorgen voor'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Zweeds
vara
[duren, bewaren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. vara; av lågty. waren med samma bet.; besl. med 4vara
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Frans
garer
[(op)bergen]
-
▾ warenhuis
[grootwinkelbedrijf]
-
▾ Fries
warenhûs
[grootwinkelbedrijf]
-
▾ Fries
warenhûs
[grootwinkelbedrijf]
-
▾ warenkennis
[kennis van handelswaren m.b.t. soort, gebruik, e.d.]
-
▾ Fries
warenkennis
[kennis van handelswaren m.b.t. soort, gebruik, e.d.]
-
▾ Fries
warenkennis
[kennis van handelswaren m.b.t. soort, gebruik, e.d.]
-
▾ warenlot
[(verouderd) belasting op waren]
-
▾ Frans
pré à warlot
(dialect)
[weide waarvan de eigenaar slechts het eerste gras kon afmaaien en waarbij het weiland openbaar was met of zonder opbrengst voor de gemeenschap]
datering: 1647 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: Offenbar zuss. von mndl. ware 'nutzrecht' und lot 'obventio fundi censualis'. Diese zuss. hätte also bedeutet 'steuer auf dem recht, weiden zu lassen'. (Noot: Es ist möglich, dass die zuss. bereits im mndl. entstanden ist und dass man ein mndl. *warelot 'nutzrechtsteuer' ansetzen dürfte.)
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
pré à warlot
(dialect)
[weide waarvan de eigenaar slechts het eerste gras kon afmaaien en waarbij het weiland openbaar was met of zonder opbrengst voor de gemeenschap]
-
▾ warm
[met hoge temperatuur]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1240;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Berbice-Nederlands
warum
[met hoge temperatuur]
-
▾ Negerhollands
warm, werm, werǝm
[met hoge temperatuur]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: warm (old 1776), werm, werǝm (djdj 1926). old 1776: lauw = beetje warm, warm maken = maak warm
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
waran
[met hoge temperatuur; warmte; (op)warmen]
-
▾ Berbice-Nederlands
warum
[met hoge temperatuur]
-
▾ warme bol
[warm rond brood]
-
▾ Indonesisch
warembol
[warm rond broodje]
-
▾ Indonesisch
warembol
[warm rond broodje]
-
▾ warmen
[opwarmen, warm maken]
-
▾ Sranantongo
waran
[opwarmen, warm maken]
-
▾ Sranantongo
waran
[opwarmen, warm maken]
-
▾ warmoes
[groente; rommeltje]
-
▾ Ambons-Maleis
warmus
[iets in wanorde brengen]
-
▾ Papiaments
warmus
[groente]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Ambons-Maleis
warmus
[iets in wanorde brengen]
-
▾ warmtegraad
[temperatuur]
-
▾ warrel
[warboel; draaikolk]
-
▾ Duits
Warrel
[(in Luxemburg) onregelmatig stuk brood; (zeemanstaal) draaikolk]
status: ontlening onzeker
etymologie: im luxemburg. knäuel, verworrenes; groszes stück z. b. brot; knorrige erhöhung, auswuchs. wb. der luxemburg. mda. 476a. das ndl. warrel, abgeleitet von warrelen, das wieder auf mndl. warren 'verwirren' führt. dasselbe wie warl 'wirbel' s. d. Stenzel seemänn. wb. 457a.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Warrel
[(in Luxemburg) onregelmatig stuk brood; (zeemanstaal) draaikolk]
-
▾ was
[bijenwas]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: dierenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fries
was
[bijenwas]
-
▾ Papiaments
was
[bijenwas]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: was pa muebel (meubelwas) Uit Putman1859: "bela di was: waskaars"); Uit Ewijk p. 122
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
wasi
[bijenwas]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Fries
was
[bijenwas]
-
▾ was
[dingen die gewassen moeten worden]
-
▾ Menadonees
was
[dingen die gewassen moeten worden]
-
▾ Negerhollands
wasch, was
[dingen die gewassen moeten worden]
-
▾ Papiaments
was
[dingen die gewassen moeten worden]
-
▾ Sranantongo
wasi
[dingen die gewassen moeten worden]
-
▾ Menadonees
was
[dingen die gewassen moeten worden]
-
▾ wasbak
[waskom]
-
▾ Sranantongo
wasbaki
[waskom, teil]
-
▾ Sranantongo
wasbaki
[waskom, teil]
-
▾ wasbord
[wasplankje]
-
▾ Sarnami
wássi umá
[wasplankje]
-
▾ Sarnami
wássi umá
[wasplankje]
-
▾ wasdoek
[handdoek]
-
▾ Aucaans
wasidoekoe
[handdoek]
-
▾ Sranantongo
wasduku
[handdoek]
-
▾ Aucaans
wasidoekoe
[handdoek]
-
▾ wasem
[damp]
-
▾ Duits
Wrasen, Wasen
[damp]
datering: 1751-1800
status: ontlening onzeker
etymologie: Neben Wasen, das besser vergleichbar ist, vgl. nndl. wassem, waas, vielleicht ahd. wasal n., waso "feuchte Erde" (Wasen), dehnstufig ae. wOs n. "Feuchtigkeit, Saft". Herkunft und Lautstand unklar; Abgrenzung von Wasen, Rasen unbestimmt. deutsch. Teuchert: Für Wasen m. der Wasserdampf in der Küche, dessen ndl. Herkunft er entdeck hat, liefert K. Bischoff auf der Karte 44 (…) p. 378. Grimm: nach Bischoff und Teuchert d. sprachreste der nl. siedlungen 378 aus dem nl. entlehnt
bron: Frings 1966 Teuchert 1972 (Kluge, FrL, Teuchert, Grimm)
-
▾ Fries
wazem
[damp]
-
▾ Duits
Wrasen, Wasen
[damp]
-
▾ waskom
[wasbekken]
-
▾ Ambons-Maleis
baskom
[kom]
-
▾ Creools-Portugees (Malakka)
báskong
[kom]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Hancock, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Indonesisch
baskom, waskom
[wasbekken]
-
▾ Jakartaans-Maleis
baskom
[wasbekken]
-
▾ Javaans
baskom
[wasbekken]
status: ontlening onzeker
etymologie: Oost-Javaans waskom: wasbekken bron: veldwerk T. Hoogervorst 2006
bron: Albada 2007 Pigeaud 1989 (Albada, Rob van & Th. Pigeaud (2007), Javaans-Nederlands woordenboek, Leiden: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.)
-
▾ Menadonees
waskom
[wasbekken]
-
▾ Surinaams-Javaans
baskom
[wasbekken]
-
▾ Ambons-Maleis
baskom
[kom]
-
▾ waslap
[washandje]
-
▾ Indonesisch
waslap
[washandje]
-
▾ Javaans
waslap
(dialect)
[washandje]
-
▾ Xhosa
vasilaphu
[washandje]
<via Afrikaans>
-
▾ Indonesisch
waslap
[washandje]
-
▾ wasmachine
[toestel dat kleding of andere zaken mechanisch schoonmaakt]
-
▾ Papiaments
wasmashin
[toestel dat kleding mechanisch schoonmaakt]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Surinaams-Javaans
wasmasin
[toestel dat kleding of groenten mechanisch schoonmaakt]
-
▾ Papiaments
wasmashin
[toestel dat kleding mechanisch schoonmaakt]
-
▾ wasschegge
[(verouderd) wasvrouw]
-
▾ Duits
Waschege
(dialect)
[wasvrouw]
-
▾ Duits
Waschege
(dialect)
[wasvrouw]
-
▾ wassen
[met water reinigen]
-
▾ Aucaans
wasi
[met water reinigen]
-
▾ Berbice-Nederlands
wasi
[reinigen]
-
▾ Frans
gâcher
[mortel of kalk aanmaken; (verouderd) met water reinigen]
datering: 1160 (1151-1200)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: (1993 déb. xiv;)`laver' xii; frq. *waskan
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Negerhollands
wasch, was
[met water reinigen, afwassen; zwemmen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: old 1776: wasser = waschman. Rossem 1996 (p.56): gewassen = gewaschen.
etymologie: wasch (old 1776), was (Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Papiaments
was
[in de was doen]
-
▾ Saramakkaans
wási
[met water reinigen]
<via Sranantongo>
-
▾ Skepi-Nederlands
was
[met water reinigen]
-
▾ Sranantongo
wasi
[met water reinigen, ritueel wassen]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Aucaans
wasi
[met water reinigen]
-
▾ wasserette
[plaats waar men tegen betaling kan wassen]
-
▾ Papiaments
waserèt
[plaats waar men tegen betaling kan wassen]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
waserèt
[plaats waar men tegen betaling kan wassen]
-
▾ wasserij
[wasinrichting voor kleren]
-
▾ Indonesisch
wasserij
[wasinrichting voor kleren]
-
▾ Indonesisch
wasserij
[wasinrichting voor kleren]
-
▾ wassing
[het wassen, gewassen worden]
-
▾ Frans
wassingue
[dweil]
datering: 1908 (1901-1950)
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: PR: mot flam. d'o. germ.; cf. all. waschen 'laver'.FEW: geeft nog andere dialektvormen en afleidingen.Das ndl. verbalsubstantiv ist beim übergang in die fr. grenzmundarten, wohl infolge falscher auffassung im satzzusammenhang, konkretisiert worden.
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, Larousse, FEW)
-
▾ Frans
wassingue
[dweil]
-
▾ wastafel
[meubel waaraan men zich wast]
-
▾ Indonesisch
wastafel
[meubel waaraan men zich wast]
-
▾ Papiaments
wastafel
[meubel waaraan men zich wast]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
wastafel
[meubel waaraan men zich wast]
-
▾ wasvrouw
[vrouw die voor anderen de was doet]
-
▾ Sranantongo
wasfrow
[vrouw die voor anderen de was doet]
-
▾ Sranantongo
wasfrow
[vrouw die voor anderen de was doet]
-
▾ wat
[vragend voornaamwoord]
-
▾ Berbice-Nederlands
wa, wati
[vragend voornaamwoord]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
awa, wa
[vragend voornaamwoord]
datering: 1981 (1951-2000)
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
bron: Valls 1981 (Valls 1981)
-
▾ Javindo
wat
[vragend voornaamwoord]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: isterwat = wat is er, foor wat = waarvoor, wat-wat = iets, wat dan ook
bron: Gruiter 1990 (VE)
-
▾ Negerhollands
wat, awa, wa, ouder: da(na)wat
[wat, welke, wat voor, die, dat (betrekkelijk voornaamwoord)]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Rossem 1996 (p.52): wat = wagaid (watgud)
etymologie: wat, wa (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905), awa, wa, wat, da(na)wat (djdj 1926). old 1776 ook: wagoed, djdj 1926: wat voor een = wa fa ēn
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Petjoh
wat
[vragend voornaamwoord]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: naar wat = waarnaar, voor wat = waarvoor, wat-wat = iets (aan de hand), wat maar = wat je maar wilt, wat toh = wat nou weet, wat wil je eigenlijk?
bron: Cress 1998 (Loen, Cress)
-
▾ Berbice-Nederlands
wa, wati
[vragend voornaamwoord]
-
▾ wat goedjaar!
[(verouderd) uitroep: wat drommel, wat duivel]
-
▾ Engels
goodyear
†verouderd
[nietszeggende uitroep]
datering: 1555 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: good a. + year1. The expletive use in questions (What the good year?) is equivalent to, and possibly adopted from, the early mod.Du. wat goedtjaar. Plantijn (1573) renders Wat goet iaer is dat? by F. Que bon heur est cela? and L. Quid hoc ominis? The Du. lexicographers suggest that the idiom probably arose from an elliptical use of good year as an exclamation, = ‘as I hope for a good year’. One example of goed jaar approximating to the later Eng. sense (b. below) is quoted in the Wb. der Nederl. Taal V. 311. Sir T. Hanmer, in his edition of Shaks. (1744), suggested that in the three Shaks. passages good yeare(s had the sense of the French disease', and was a ‘corruption’ of goujeres, a hypothetical derivative of ‘the French word gouje, which signifies a common Camp-Trull’. So far as the sense is concerned, this explanation is curiously plausible, as it seems to be applicable without any violence to all the examples of the word (cf. what the pox, etc.). But there is no evidence that the definite meaning of ‘pox’ was really intended by any of the writers who used the word; and the alleged etymology is utterly inadmissible. Hanmer's spurious form goujeres or goujeers has, however, found its way into many editions of Shakspere, and was adopted as the standard form in Johnson's Dict. 1755, and hence in every later Dict. which contains the word.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Engels
goodyear
†verouderd
[nietszeggende uitroep]
-
▾ wat is dat
[wat zegt u?]
-
▾ Frans
djazer l'wastat'; vola l'wastat'; comprinde li wastat'; li wastat
(dialect)
[Vlaams spreken; daar zit 'm de kneep!; goed tegen een grapje kunnen, de kern van de zaak begrijpen; benaming voor de Vlaamse dialecten]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wat is dat (ndl.). Ironisierende entlehnung der für ein wallonisches ohr komisch klingenden fläm. frageformel.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
djazer l'wastat'; vola l'wastat'; comprinde li wastat'; li wastat
(dialect)
[Vlaams spreken; daar zit 'm de kneep!; goed tegen een grapje kunnen, de kern van de zaak begrijpen; benaming voor de Vlaamse dialecten]
-
▾ water
[vloeistof]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: consumptie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Aucaans
wataa
[vloeistof]
-
▾ Deens
vater
[waterpas, horizontaal]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nedertysk water 'vand', i denne betydning vist fork. af vaterpas; ordet water kommer via fællesgermansk *watar af indoeuropæisk *wod@r 'vand' afl. af *wod-, *wed-, *ud-, *und- 'vand, noget flydende' (besl.m. vand og med vodka, hydro-, whisky, undine), Bang (holl) i v. vandret
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE, Bang)
-
▾ Frans
wati
†verouderd
(dialect)
[nat, vochtig]
datering: 1350 (1301-1350)
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: Water (mndl.) 'wasser'.In der redensart "gline watie" 'poule mouilleé (besluiteloos persoon, bangerd)'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Javindo
water
[vloeistof]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: water Eropees = mineraalwater
bron: Gruiter 1990 (VE)
-
▾ Negerhollands
watǝr, watu, watǝ, water, waeter, wolter
[vloeistof]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: overstromen = waterstroom
etymologie: waeter (Hesseling 1905), wolter (Hesseling 1905: 263), water (old 1776, Hesseling 1905, Robertson 1989), watǝr, watu, watǝ (djdj 1926). old 1776: water tappen = tap waterm waterig = liek wasser. Hesseling heeft als betekenis voor water 'begieten' (van water voorzien). old 1776: water tappen = tap waterm waterig = liek wasser.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989, Hesseling 1905: 263)
-
▾ Saramakkaans
wáta
[vloeistof]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: wata-wolon (bloedzuiger, letterlijk: waterworm)
bron: Donicie 1963 (Donicie)
-
▾ Skepi-Nederlands
water
[vloeistof]
-
▾ Sranantongo
watra
[vloeistof]
datering: 1783 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: fayawatra (warme ochtendrank, kan thee, koffie of warme chocolademelk zijn)
bron: Blanker 2005 Focke 1855 Smith 1987 Stichting 1995 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo, Smith, SR)
-
▾ Aucaans
wataa
[vloeistof]
-
▾ waterbak
[bak, vat met water]
-
▾ Pools
waterbak
[deel van het scheepsdek bij de voorsteven]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
vaterbák
[deel van het scheepsdek bij de voorsteven]
datering: 1701-1725 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus ndl. waterbak, dass., s. Meulen 150 und 235. VdMeulen: Waterbak. Russ. vaterbák heeft dezelfde betekenis als Russ. pisbak uit Holl. pisbak, z. ald. Beide woorden zijn in onbruik, wat niet het geval is met het eveneens synonieme Russ. kljuzbak uit Holl. kluisbak.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Pools
waterbak
[deel van het scheepsdek bij de voorsteven]
-
▾ waterbakstag
[touwen die de boegspriet zijdelings steunen]
-
▾ Pools
waterbaksztag
[touwen die de boegspriet zijdelings steunen]
status: ontlening onzeker
bron: Kopaliński 2007 (http://sjp.pwn.pl/doroszewski/waterbaksztag;5514166.html)
-
▾ Russisch
vaterbákštag', vaterbakštagi
[touwen die de boegspriet zijdelings steunen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Waterbakstag. Het Russ. kent een subst. vaterbákštag', hauban de beaupré, dat gewoonlijk in den plur. vaterbakštagi voorkomt, waarbij de Russ. woordenboeken alle vermelden, dat het touwen zijn, die den boegspriet zijdelings steunen (ukrěpljajuščija s bokov bušprit). Bij ons heten deze of boegstagen of eenvoudig bakstagen. Voor de eerste benaming, vgl. v. L.: boegstag, touwwerk, dienende om den boegspriet zijdelings te steunen. Uitvoerig hierover P. M. blz. 176, 177; voor de tweede benaming, vgl. T.: bakstag, hauban de beaupré, touwwerk, dat den boegspriet zijdelings steunt. Naast bakstag moet ook waterbakstag in zwang geweest zijn, evenals het touwwerk, dat den boegspriet naar onderen steunt, waterstag heet. Wat de stagen zijn voor den mast, zijn de waterstagen voor den boegspriet en wat de bakstagen zijn voor den mast, zijn de waterbakstagen voor den boegspriet: de eersten stenen naar voren, de laatste opzij. Daar het gehele touwwerk, dat den boegspriet tegen de sterk achteroverwerkend krachten moet steunen, gespoeld wordt door alle zeeën, die tegen den boeg oplopen, heeft men deze woorden met water- samengesteld , z. ook Woeling.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Pools
waterbaksztag
[touwen die de boegspriet zijdelings steunen]
-
▾ waterbloem
[waterplantennaam]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
waterblommetjie, waterblom
[waterplant, gerecht daarvan bereid]
<via Afrikaans>
datering: 1913 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., lit. little water flower, water water + blom flower + dim. suffix -ie.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
waterblommetjie, waterblom
[waterplant, gerecht daarvan bereid]
<via Afrikaans>
-
▾ waterbok
[antilopesoort]
-
▾ waterboom
[boom die in het water groeit]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
waterboom
[boom die in het water groeit]
datering: 1854 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: S. Afr. Du., fr. Du. water water + boom tree.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
waterboom
[boom die in het water groeit]
-
▾ waterboom
[horizontale dekbalk aan het einde van de waterloop, slagbalk]
-
▾ waterbord
[planken aan de buitenkant van het scheepsdek]
-
▾ Deens
vaterbord, vandbord
[planken aan de buitenkant van het scheepsdek]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: vaterbordskam, vaterbordplade, vaterbordrang, vaterbordøkse, vaterbordvinkel
etymologie: fra nt. waterbord, holl. waterboord, jf. eng. waterboard; jf. Vandbord 2 FuT: FuT: ist nd. waterbord, holl. waterboord
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Hårbøl 2004 (OOD, Fremmedordbog, Fremmed2, FuT)
-
▾ Frans
watribôr
(dialect)
[planken aan de buitenkant van het scheepsdek]
status: ontlening onzeker
etymologie: Waterbord (ndl.) 'brett, das auf das schiffsbord aufgesetzt wird und abgenommen werden kann'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Noors
vaterbord
[planken aan de buitenkant van het scheepsdek]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: nederl; FuT: ist nd. waterbord, holl. waterboord
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
vaterbord
[planken aan de buitenkant van het scheepsdek]
datering: 1770 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan ca 1770; av lågty. waterbord eller nederl. waterboord med samma bet.; till vatten och bord
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vaterbord, vandbord
[planken aan de buitenkant van het scheepsdek]
-
▾ waterdrager
[wielrenner die knechtenwerk doet]
-
▾ Duits
Wasserträger
[wielrenner die knechtenwerk doet]
-
▾ Duits
Wasserträger
[wielrenner die knechtenwerk doet]
-
▾ waterdrieblad
[moerasplant uit de gentiaanfamilie met half witte, half rozerode bloemen]
-
▾ Fries
dryblêd
[moerasplant uit de gentiaanfamilie met half witte, half rozerode bloemen]
-
▾ Fries
dryblêd
[moerasplant uit de gentiaanfamilie met half witte, half rozerode bloemen]
-
▾ wateren
[water geven; urineren; (verouderd) van golfvormige figuren voorzien]
-
▾ Deens
vatre
[moireren, golfjes op het water veroorzaken, speelse lichteffecten op het water veroorzaken]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: efter holl. wateren (nht. wässern), jf. eng. water, til holl. water osv. (se Vater-). Fremmed2: OPRINDELSE: fra holl. water vand., Bang (af holl)
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 Bang 1976 (Fremmedordbog, OOD, Fremmed2, Bang)
-
▾ Duits
wätern, weteren, watern
(dialect)
[het vee laten drinken; het vee voederen]
datering: 1451 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
etymologie: Smet 92: Oostnederduits, Wiese: Ndl-Siedlerwort zu gleichbedeutend mndl. "weteren". Teuchert p. 372: Im Bair.-Österr. und im Ndl. gebraucht der Landwirt als Ausdruck für das Tränken des Viehes mit Wasser das Verbum "wässern, wateren, weteren."Mndl. und mundartliche Belege von heute sichern den Wortgebrauch in den Niederlanden; am Niederrhein hat der Teuthonista per weteren, und heute lebt wäteren, wetteren im rheinischen Niederfranken fort. Bei Ahaus und im Vechtewinkel ist das ndl. Wort auf deutschen Boden getreten. Der bair. Sprachgebrauch erreicht im Norden das Erzgebirge. In die Mark ist wätern das Vieh tränken und sien Ableitung Wäteringe f. Tränkstelle auf dem Felde mit den ndl. Siedlern gekommen, Schlüter in zijn: "Anhang: Mundartwörter weniger gesicherter"
bron: Bischoff 1967 Frings 1966 Schlüter 1952 Smet 1992 Teuchert 1972 Wiese 1996 (Smet 92, Wiese, FrL, Teuchert, Schlüter, Bischoff)
-
▾ Negerhollands
water
[begieten, van water voorzien]
-
▾ Noors
vatre
[moireren, weefsels een gevlamd patroon geven]
status: ontlening onzeker
etymologie: BO: fra nederl, av water, 'vann'; FuT: = engl. waterr, nhd. wässern (…) siehe vater [= nhd. holl. water, 'wasser']
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
watra
[water geven]
datering: 1783 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
bron: Stichting 1995 (Woordenlijst)
-
▾ Zweeds
vattra
[door middel van persen vlammende, glanzende strepen aanbrengen op stof]
datering: 1762 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1762; trol. av nederl. wateren med samma bet.; jfr vatten
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
vatre
[moireren, golfjes op het water veroorzaken, speelse lichteffecten op het water veroorzaken]
-
▾ watergang
[afwateringssloot]
-
▾ Frans
watergang
(dialect)
[afwateringssloot]
datering: 1280 (1251-1300)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR: mot néerl. (PR 1990: holl.), de water `eau' et gang `voie'.FEW: Auf die nördlichsten fr. mundarten beschränkte entlehnung des im mndl. sehr häufig belegten wortes.
bron: Robert 1993 Walter 1991 Wartburg 1928 (PRobert, Walter 2, Valkhoff, FEW)
-
▾ Frans
watergang
(dialect)
[afwateringssloot]
-
▾ watergoot
[geul, smal kanaal waardoor water of een stroom zich een weg baant]
-
▾ Fries
wettergoat
[geul, smal kanaal waardoor water of een stroom zich een weg baant]
-
▾ Negerhollands
watergoot
[beek, stroom]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Fries
wettergoat
[geul, smal kanaal waardoor water of een stroom zich een weg baant]
-
▾ watergraaf
[(verouderd) Vlaamse grafelijke ambtenaar, belast met het bestuur van de wateren]
-
▾ Frans
watergrave
†verouderd
(dialect)
[toezichthouder van de waterwerken, gekozen door de magistraat]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: watergravie 'gebied waarover de jurisdictie van de watergraaf zich uitstrekt' 1594
etymologie: Watergrave (mndl.). Noot: Auch schon mndl. watergravie, aber mit der bed. 'amt des wassergrafen'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
watergrave
†verouderd
(dialect)
[toezichthouder van de waterwerken, gekozen door de magistraat]
-
▾ waterhaas
[knaagdier]
-
▾ Berbice-Nederlands
watras
[knaagdier]
-
▾ Caraïbisch-Engels
water-haas
[waterzwijn, capibara]
status: ontlening onzeker
etymologie: Guyana
bron: Allsopp 2003 (Allsopp, Richard (2003), Dictionary of Caribbean English usage, Jamaica.)
-
▾ Berbice-Nederlands
watras
[knaagdier]
-
▾ waterhoofd
[vergroot hoofd; scheldwoord]
-
▾ Deens
vatterhoved
†verouderd
[vergroot hoofd; scheldwoord]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: efter nt. waterkopp, til water (se u. Vater-); jf. Vandhoved; med.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
vatterhoved
†verouderd
[vergroot hoofd; scheldwoord]
-
▾ waterhoos
[wervelwind als een slurf]
-
▾ Deens
vandhose
[wervelwind als een slurf]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: efter ty. wasserhose, holl. waterhoos; jf. Vand-bukse, -hest (3), -hvirvel 2, -støtte, -tap, -tragt, -trompet samt Sand-, Vindhose, lijkt me niet ambigu, zie Kluge See: nach gleichbedeut. nl. hoos, waterhoos
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Duits
Wasserhose
[wervelwind als een slurf]
status: ontlening onzeker
etymologie: Kluge See: nach gleichbedeut. nl. hoos, waterhoos
bron: Kluge 1911 (Kluge See)
-
▾ Deens
vandhose
[wervelwind als een slurf]
-
▾ watering
[afwatering]
-
▾ Duits
Wätering, Wäterung, Wettering
(dialect)
[0]
status: ontlening onzeker
etymologie: Grimm: ein wort nl. herkunft, WETTERUNG, wetter(n), f., abzugsgraben, bes. des eingedeichten landes; ein wort nl. herkunft, vgl. mnl. wateringe, nl. wetering, das als fachwort des deichbaus in unterschiedlicher lautform in Deutschland eingang findet: mnd. wateringe, weteringe, hd. wässerung (teil 13, sp. 2542). die für das nd. auffällige verkürzung des stammvokals ist vielleicht auf vermischung mit 3wette zurückzuführen. 'wetterung, auch nach der gemeinen aussprache wettern, ein graben, der zur ableitung des wassers dienet' brem. wb. 5, 207; Campe 5 (1811) 695. in nd. lautgestalt erscheint das wort oft in hd. texten: de fossis aquariis ..., wodurch inwendig landes alles gewässer nach dem teich, und die darin gelegte schleussen abgeführet wird. hi nostrate lingua, communissimis ac in vulgus notis vocabulis appellantur wetterungen, graben; belgica vero sloten, wateringen Hackmann von teichen u. dämmen (1690) 448; die kajendeiche trennen die einzelnen wetterungen oder abzugsgräben von einander Zesterfleth beschr. d. Alten Landes (1847) 56; weniger rasch geht diese erdbildung in den flieszenden gräben, den fleeten, wettern oder wasserlösen vor sich, welche allenthalben die marschen durchschlängeln, das überflüssige wasser den schleusen zuführend Allmers marschenb. (1900) 116; die gröszeren ableitungsgräben, wettern, fleeten Harms verm. aufs. u. kl. schr. (1853) 9. vgl. Mensing schlesw.-holst. 5, 612; Teuchert sprachreste 185 u. ö. dazu folgende zss.: wiättergrawen Bauer-Collitz Waldeck 231b; wetternrichter 'aufseher über deiche nnd siele', wetternwall 'wall am abzugsgraben', vgl. Benzler deichbau (1792) 2, 276; 277.
bron: Teuchert 1972 (Teuchert, Grimm)
-
▾ Frans
wateringue
[afwatering]
datering: 1298 (1251-1300)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR: flam. wateringen, de water `eau'.FEW: geeft alleen de afr.mfr. vorm "wateringhe" 'poldergenootschap' flandr.pik. 1298-1494.Die bed. 'polder-, wassergenossenschaft' ist auch mndl., aber allerdings erst 1514 belegt.
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Duits
Wätering, Wäterung, Wettering
(dialect)
[0]
-
▾ waterkan
[waterkruik]
-
▾ Karaïbisch
watrakan, watalakan
[waterkruik]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
bron: Aloema 1987 WOLD (Aloema, Nardo, M.J. Pierre & C.N. van der Ziel (red.) (1987), Kalihna-Nederlands woordenboek, met index, Instituut voor Taalwetenschap (SIL), proefuitgave. 1987, WOLD)
-
▾ Sranantongo
watrakan
[waterkruik]
-
▾ Karaïbisch
watrakan, watalakan
[waterkruik]
<via Sranantongo>
-
▾ waterkant
[oever, kade]
-
▾ Duits
Wasserkant
[oever]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: ufer, aus dem nd. ndl.; waeterkant
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Wasserkant
[oever]
-
▾ waterlaat
[afwateringssloot]
-
▾ Duits
Waterlate
(dialect)
[afwateringssloot]
datering: 1288 (1251-1300)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Teuchert: 1288 Brm. Urkundenb.: "Das Fehlen des Umlauts spricht für holländische Lautgebung" (…) In Westfalen scheint nach der Liste bei Jellinghaus, Westfäl. Ortsnamen 136 die umlautlose Form Lose vorzuherrschen; sie war also auch im Nds. möglich. An der Unterweser erklärt sich die Doppelheit aus nds. und ndl. Quelle. (…) Auch im Ndl. sagt man "het water loozen" das Wasser abführen. (…) Von den übrigen mndl. Zusammensetzungen mit Water- läßt sich keine mehr als Entlehnung nachweisen. FrL: zet het in paragraaf 45 p. 54 in een lijstje onder de titel: "Die folgende Liste ist ein Ansatz, aber trotz aller Dürftigkeit eine brauchbare Grundlage, um die Stellung der Niederlande im Aufbau des Westgermanischen zu bestimmen; darüber in (48). En in paragraaf 46: So wird man auch bei den umlautlosen westfälischen lose an die Niederlande denken; oder sollte sich hier wie sonst in Deutschland Umlautlosigkeit in Ortsbezeichnungen gehalten haben? Bischoff: Auf der östlichen Elbseite fehlen die Wörter im südlichen Jerichowschen und im Zerbstischen. Dort spricht man vom Waterlatt (vgl. Abb. 13). Auch diesen Ausdruck kennt das Ostfälische nicht, siene Heimat ist wieder das Niederländische: mnl. waterlaet m. "sluistocht, eene op eene sluis uitkomende afwateringssloot"
bron: Frings 1966 Teuchert 1972 (FrL, Bischoff, Teuchert)
-
▾ Duits
Waterlate
(dialect)
[afwateringssloot]
-
▾ waterland
[waterachtig land]
-
▾ Surinaams-Javaans
Waterlanti
[plaatsnaam]
-
▾ Surinaams-Javaans
Waterlanti
[plaatsnaam]
-
▾ waterleiding
[buisleiding voor water]
-
▾ Surinaams-Javaans
waterlèdheng
[buisleiding voor water]
-
▾ Surinaams-Javaans
waterlèdheng
[buisleiding voor water]
-
▾ waterlijn
[niveaulijn van het water]
-
▾ Deens
vaterlinje
[niveaulijn van het water]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
etymologie: holl. waterlijn, eng. waterline
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, OOD, Fremmed2)
-
▾ Litouws
vaterlinija
[niveaulijn van het water]
status: ontlening onzeker
etymologie: ol. waterlijn - vandens linija
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Pools
waterlinia
[niveaulijn van het water]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
vaterlinija
[niveaulijn van het water]
status: ontlening onzeker
etymologie: Waterlinie. Hoogstwaarschijnlijk een bijvorm van waterlijn, vgl. ook v. DALE : waterlijn, een linie, buiten aan het schip, welke doet zien, hoe diep het gaat. Russ. vaterlinija, ligne d'eau, čerta na korpuse sudna, po kotoruju ono šidit v vodě. 1). (lijn op de romp van een schip, tot welke het in het water zit). De afleiding van V. en J. uit Eng. waterline komt mij onwaarschijnlijk voor. Hierbij een adj. vaterlinéjnyj.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Deens
vaterlinje
[niveaulijn van het water]
-
▾ waterlijst
[lijst die water tegenhoudt]
-
▾ Deens
vaterliste
[beschermlijst; gevellijst die voorkomt dat regen binnenkomt; lijst die op een schip bij de waterlijn is aangebracht; lijst die voorkomt dat touwen te veel wegglijden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: nt. waterliste, holl. waterlijst, Fremmed2: OPRINDELSE: holl. waterlijst.
bron: Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 (OOD, Fremmed2)
-
▾ Deens
vaterliste
[beschermlijst; gevellijst die voorkomt dat regen binnenkomt; lijst die op een schip bij de waterlijn is aangebracht; lijst die voorkomt dat touwen te veel wegglijden]
-
▾ waterlimoen
[pompoenachtige vrucht]
-
▾ Loup
watelamu
[pompoenachtige vrucht]
-
▾ Munsee-Delaware
wà:tǝlàmó:kan
[pompoenachtige vrucht]
-
▾ Negerhollands
water lemuen
[bepaalde vrucht]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: water lemuen (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 (Hesseling 1905)
-
▾ Loup
watelamu
[pompoenachtige vrucht]
-
▾ Waterloo
[Belgische plaats waar Napoleon werd verslagen]
-
▾ Duits
Waterloo
[vernietigende nederlaag, ondergang]
status: ontlening onzeker
etymologie: das; -; -s; naar de slag bij Waterloo, waarin Napoleon vernietigend verslagen werd.
bron: Duden Fremd 1990 (Duden Fremd)
-
▾ Engels
(to meet one's) Waterloo
[rampzalige nederlaag (lijden)]
datering: 1816 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: The name given to the battle fought outside the village of Waterloo, near Brussels, on June 18, 1815, in which Napoleon was decisively and finally defeated. Hence a. (with a, his): Something which is a ‘settler’; a decisive and final contest; chiefly in the phrase to meet one's Waterloo.
bron: OED2 1989 (PED)
-
▾ Frans
waterloo
†verouderd
(dialect)
[rampzalige nederlaag; achterste, achterwerk (dat men toont als men vlucht)]
datering: 1879 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: SainéanPar erklärt 1. durch den anklang an "water-closet", was nicht sehr wahrscheinlich ist, weil w-c und "cul" doch verschiedene dinge sind. Man kann sich fragen, ob nicht eher der begriff der niederlage, bei der man dem feind den rücken wendet, dabei eine rolle gespielt hat. Vital ist das wort ja nie geworden, auch nicht in der bed.2.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Grieks
baterlō /vaterlo/
[pijnlijke of vernietigende nederlaag]
-
▾ Italiaans
Waterloo
[ondergang]
-
▾ Duits
Waterloo
[vernietigende nederlaag, ondergang]
-
▾ waterlozing
[afwatering, waterafvoer]
-
▾ Duits
Waterlosinge, Waterlösung, Waterlösen
(dialect)
[sloot]
datering: 1288 (1251-1300)
status: ontlening onzeker
etymologie: Brandenburg en volgens Bischoff ook in Bremen en Holstein p. 138 (1288: Bremer Urkunde). De vorm zonder Umlaut kan volgens Bischoff ook westfälisch zijn.
bron: Frings 1966 Teuchert 1972 (FrL, Teuchert, Bischoff)
-
▾ Duits
Waterlosinge, Waterlösung, Waterlösen
(dialect)
[sloot]
-
▾ watermantel
[omhullende, met water gevulde cilinder]
-
▾ Indonesisch
watermantel
[omhullende, met water gevulde cilinder om de loop van een machinegeweer koel te houden]
-
▾ Indonesisch
watermantel
[omhullende, met water gevulde cilinder om de loop van een machinegeweer koel te houden]
-
▾ watermarter
[in het water levende marter]
-
▾ Frans
watermaarde, watermaerde, watermard
†verouderd
(dialect)
[pels van de marter]
datering: 1519 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: *watermarter (mndl.) 'im wasser lebender marder'. - Die zuss. ist im mndl. nicht bezeugt, könnte aber damals wohl schon bestanden haben.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
watermaarde, watermaerde, watermard
†verouderd
(dialect)
[pels van de marter]
-
▾ watermeloen
[bepaalde vrucht]
-
▾ Aucaans
wataamoen
[bepaalde vrucht]
-
▾ Negerhollands
watumelån
[bepaalde vrucht]
-
▾ Sarnami
wátrámun
[bepaalde vrucht]
-
▾ Sranantongo
watramlun
[bepaalde vrucht]
-
▾ Aucaans
wataamoen
[bepaalde vrucht]
-
▾ watermerk
[merkteken aangebracht in papier]
-
▾ Indonesisch
watermér(e)k
[merkteken aangebracht in papier]
-
▾ Sranantongo
watramarki
[merkteken aangebracht in papier]
-
▾ Indonesisch
watermér(e)k
[merkteken aangebracht in papier]
-
▾ waterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
-
▾ Aucaans
wataa pasi
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
-
▾ Deens
vaterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk waterpass dannet af water 'vand' (jf. vater) + pass vist 'tilstand, stilling'; egl. 'samme stilling som vandets overflade' . Fremmed2: holl. waterpas, af water vand + pas tilstand. FuT: ist holl. waterpas, nd. waterpass in ders. bed. Das nd. wort hat auch die ursprünglichere bed. "horizontale linie" und ist aus *waterpassline = holl. waterpaslijn verkürzt, Bang (holl)
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Grimm 1854-1971 Hårbøl 2004 Kluge 1911 Kluge 2002 Arnesen Bang 1976 (Fremmedordbog, PNOE, OOD, FuT, Fremmed2, Arnesen, Kluge See, Grimm, Bang)
-
▾ Duits
Wasserpaß
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Kluge See: Röding 1796 = nd. nl. waterpas. Doornlaat 1884 Ostfries. Wb III 522 und Windschooten 1681 Seeman S. 349. Grimm: nach dem nd. und ndl. (mndl. waterpas Verdam 680b), auch dän. vaterpas, schwed. vattenpas
bron: Grimm 1854-1971 Kluge 1911 Kluge 2002 (Kluge See, Grimm)
-
▾ Indonesisch
waterpas
[horizontaal; instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
-
▾ Jakartaans-Maleis
waterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
-
▾ Javaans
terpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
-
▾ Kupang-Maleis
waterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
-
▾ Menadonees
waterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
-
▾ Noors
vaterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, nederl, av vatn og gnederl pas 'tilstand'; FuT: ist holl. waterpas, nd. waterpass.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT; Arnesen)
-
▾ Oekraïens
vaterpás
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
<via Russisch>
-
▾ Papiaments
waterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p. 35; Uit Ewijk p. 122
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Russisch
vaterpás
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
datering: 1704 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Bargoens: vaterpasnut' = van hoogte op iemand een tegel of ander zwaar tegenstand gooien
etymologie: Volkst. vertipás Ural (IORJ. 1,297). Entlehnt aus ndl. waterpas 'Wasserwage', s. Meulen 236, Matzenauer 365. VdMeulen: Waterpas, werktuig waarmede men ziet of een voorwerp horizontaal geplaatst is. Russ. vaterpas, zie Zee- en Scheepst. 236. In de Oeral verbasterd tot vertipó.8 (Vasmer 1, 173). Twee bewijsplaatsen uit Peters tijd geeft Smirnov 71, een in de vorm vaterpas en een in de vorm vatarpas. VdMeulen 1909: Waterpas. Waterpas, gelijks het water. WINSCH. Horizontaal; evenwijdig aan de oppervlakte van stilstaand water. Ook het werktuig, waarmede men ziet of enig voorwerp zo geplaatst is. T. In de eerste betekenis vindt men bij W. het woord op blz. 141, 142: een waterpasse vloer, en in de laatste op blz. 185 onder ,,het gereedschap, 't geen de meestertimmerman op de werf brengt": een groot waterpas, klein waterpasje. Dit werktuig heet ook Russ. vaterpas, uroven', pribor prosredstvom kotorago opredeljaetsja położenie predmetov otnositel'no gorizonta (gereedschap, waarmee de ligging van voorwerpen met betrekking tot den horizon wordt bepaald). Het afgeleide adj. vaterpasnyj betekent: gorizontal'nyj, po urovnju (horizontaal, waterpas (als richting)).
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, ESR, VdMeulen 1959, VdMeulen 1909)
-
▾ Sarnami
pánipás
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
-
▾ Soendanees
watĕrpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
-
▾ Sranantongo
wâterpas
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
-
▾ Zweeds
vattenpass
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
datering: 1640 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1640; trol. efter lågty. waterpass med samma bet.; till vatten och passa i bet. 'avväga'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Aucaans
wataa pasi
[instrument om te onderzoeken of iets horizontaal is]
-
▾ waterpokken
[besmettelijke vlekjesziekte]
-
▾ Indonesisch
waterpoken
[besmettelijke vlekjesziekte]
-
▾ Indonesisch
waterpoken
[besmettelijke vlekjesziekte]
-
▾ waterpomp
[werktuig om water op te voeren]
zelfstandig naamwoord
thema: werk en industrie